191
duidelijk worden, lezer, waarom de officier, die het geleerde op den
intendance-cursus in toepassing wil brengen, den tact moet bezitten,
dit zoo voorzichtig te doen, dat hij met zijn geleerdheid de eigenliefde
zijner Chefs niet kwetst.
De in Nederland tot oordeelen geroepen commissie bestaat (zie
meergenoemde algemeene order No. 10 van 1892, zooals zij is gewijzigd
bij de algemeene order No. 17 van 1895,) behalve den Inspecteur
van het Militair Onderwijs (een opperofficier v/h. Ned. Leger), welke
als voorzitter optreedt, uit
a. den Directeur der Hoogere Krijgsschool,
b. de officieren-leeraren, uitgezonderd die in het paardrijden en
die in de militaire gezondheidsleer, voor zooveel zij den rang van
kapitein of een hoogeren rang bekleeden en aan de betrokken leer
lingen onderwijs hebben gegevend. i. dus voor de officieren, die den
intendance-cursus hebben gevolgd, een majoor of luitenant-kolonel
v/h. Hollandsche Leger
een majoor of kapitein-intendant van het Indische Leger;
een majoor of kapitein-intendant van het Hollandsche Leger;
een majoor of kapitein, gewoonljjk van den Generalen
Staf van het Indische Leger;
en een majoor of kapitein van het Hollandsche Leger (kan
zijn van den Generalen Staf.)
Voorts kunnen ook tot lid worden benoemd een afgetreden directeur,
officieren, die aan leerlingen in het 3e studiejaar onderwijs hebben
gegeven, doch inmiddels in eenen anderen werkkring zijn geplaatst,
alsmede de burgerleeraren in de natuurwetenschappen.
Het oordeel eener commissie heeft bovendien dat voor boven dat
van eenen enkelen porsoon, dat daardoor de invloed van mogelijk
bestaande sympathieën en antipathieën tot een minimum is gere
duceerd.
Welke keus, lezer, blijft den tot oordeelen geroepen majoor-intendant
over, indien de te beproeven officier gunstig gesignaleerd van den inten
dance-cursus is gekomen, dus zoogenaamd „met vrucht" den volledigen
cursus heeft bijgewoond? Wat zou hij kunnen afdingen op de meening
van meerbevoegden?
liet kennen van „de praktijk," het „op de hoogte zijn van de practi-