219 van den schrijver, nooit eéne onwelwillendheid jegens vroegere leeraars 1) gelezen, want ik ken zijne grieven tegen het onderwijs in dat vak en ik weet dat deze niet personen, maar zaken van diep ingrijpenden aard gelden. Yoor zoover ik mij herinner, komen zij in hoofdzaak hierop neer: het programma van het officiersexamen maakt onder het hoofd „O. I. krijgsgeschiedenis" de krijgsgeschie denis tot eene bijzaak; de aanvullingswijze van her leeraarspersooeel maakt het mogelijk, dat het onderwijs in dit vak in handen wordt gesteld van leeraars, die daarvoor geen of weinig voorbereiding heb ben gehad 2); het tijdroovende, saaie dictaten-onderwijs, waarin alleen door een leerboek te voorzien is. Ten slotte nog eenige woorden, die echter niet aan het adres van den recensent in dit tijdschrift zijn gericht. Naar mij van twee zijden is medegedeeld, heeft men eene poging gedaan om de beschuldiging ingang te doen vinden, dat ik geput zou hebben, en nog wel in ruime mate, uit een werk van een mijner voorgangers als leeraar aan de K. M. A., van den sedert overleden kapitein van Meurs. Waarom hebben zij, die deze bewering verspreid hebben, haar niet in het opeubaar uitgesproken? Ik zal hier zakelijk laten volgen wat daaromtrent melding verdient. Toen ik als leeraar in de O. I. krijgsgeschiedenis optrad, vernam ik dat over de Balische expeditiën een dictaat bestond door den Heer van Heurs samengesteld. Ik kreeg dit van een oud-leerling ter inzage en bevond, dat het een relaas met eenige beschouwingen bevatte over de expeditiën naar Bali in 1846, 48 en 49, welke getrokken waren uit de door mij in mijn boek aangehaalde werken van de Generaals Booms, van Swieten en Weitzel en uit de arti kelen in den Militairen Spectator van 1846 tot 48. Enkele beschouwingen wellicht, waren niet aan die werken ontleend. Daar ik de boeken zelf tot mijne beschikking had, gaf ik het dictaat 1) Ik moet aannemen dat dit de bedoeling van recensent is geweest, ook in ver band met opvattingen in andere tijdschriften uitgesproken. 2) Dat dit eene zaak van groot gewioht is blijkt wel het best uit het feit, dat in de laatste 1 jaren (overgangsperiode) 6 leeraars zjjn aangesteld tot het geven van onderwjjs in dit vak aan de cadetten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 232