302
worden het belangrijkste deel te zijn, het deel, dat de strekking van
het geheele werk beheerscht, valt voldoende af te leiden, dat onze
medewerker geen, van animositeit getuigend, tegen den schrijver
gericht werk wilde leveren. Hij erkent immers daar en doet zulks
op nog meer plaatsen in zijn artikel, dat hij hier en daar in twijfel
verkeert omtrent de meeningen van den heer van der Maaten.
Wij wijzen bijv. op de volgende zinsneden, voorkomende in de
7de aflevering:
„Wij zijn dan ook lang niet overtuigd, dat ieder officier het door
„Kolonel N. ontdekte streven in de „Indische Oorlogen" zal terug
vinden.
„Yan harte hopen wij, dat het derde deel allen twijfel in deze zal
„wegnemen en ons volkomen in het ongelijk zal stellen. Dan zal
„dat deel zeker voor den jongen officier van onschatbare waarde
„zijn".
Zoo schrijft niet iemand, die van animositeit vervuld is.
2°. Werd ook op verzoek van den schrijver een, naar het ons voor
komt aan duidelijkheid niets te wenechen overlatend Naschrift van de
Eedactie geplaatst achter de eerste helft van het artikel.
Wij kunnen dan ook die animositeit, bij aandachtige herlezing
van het opstel niet ontdekken. Nergens ademt het artikel een
vijandigen toon, al moge onze medewerker wellicht hier en daar
krachtig zijn meening tegenover die van den heer van der Maaten
gesteld hebben. Zelfs in het misschien gewraakte „du sublime au
ridicule il n'y a qu'un pas" [blz. 561 I. M. T. 1897] ligt nog niet
het kleinachtende den draak steken opgesloten, dat de heer van der
Maaten volgens zijne verklaring [blz. 48 Mil. Speet. 1898] in het
voorbericht van zijn boek doet.
De nadrukkelijke verklaring in de aan het slot van het opstel in
ons tijdschrift geplaatste noot ontneemt verder den schrijver het
recht ook maar de minste animositeit te ontdekken in hetgeen
omtrent de aankondiging van het werk van den heer van der Maaten
wordt opgemerkt. Die opmerking toch treft uitsluitend de uitgevers.
Ten slotte deelen wij aan den heer van der Maaten mede, dat de
beoordeelaar van zijn boek ons vergund heeft op het daartoe aan
ons te richten verzoek zijn naam aan hem kenbaar te maken.