333
op die vraag zal beslissen of Nederland in staat is zijne reusachtige
bezittingen in Azië naar den eisch te beheeren en dus te behouden.
Als het waar was, dat het aantal soldaten besliste over de kracht
van een leger, dan ware het voldoende de legersterkte, naar de be
hoefte, op te voeren, door uitbreiding van bet inlandsch element, waar
voor meer dan genoeg materiaal voorhanden is.
Maar dat is zeker niet waar, vooral niet in een geval als het hier
besprokene, waar de massa van het leger gerecruteerd moet worden
uit het overheerschte rap, wat in 't algemeen gevaarlijk blijft met
het oog op de eigenaardige taak, welke een Koloniaal leger
te vervullen heeft. Beslist dan ook in het algemeen in de eerste
plaats het gehalte van den soldaat over de waarde van een
leger, terwijl de sterkte, het aantal soldateD, pas in aanmerking
komt wanneer hunne militaire bruikbaarheid vaststaat; bij een
Koloniaal leger als het onze, waar de massa bestaat en bestaan
moet, uit inboorlingen, wier trouw aan eene zaak, die niet de hunne
is, boven allen twijfel verheven moet zijn, moet aan het gehalte van
den soldaat en speciaal van den inlandschen soldaat, bijzonder zware
eischen gesteld worden.
Het antwoord op de vraag of ons leger met vertrouwen zijne
kracht zal kunnen zoeken bij het inlandsch element zal slechts dhn
bevestigend mogen zijn, als het feit vaststaat, dat de inlandsche
soldaat zeer hoog staat in militaire waarde.
Dat zulks thans, helaas, niet het geval is, blijkt reeds voldoende
uit het bloote feit, dat zjjne officieren hem zoo geheel verschillend
beoordeelen.
Kom hier, Kromo; ik heb u wst lang laten wachten, maar uw
geduld is onuitputtelijk en vergeten heb ik u niet. Kijk hem nog
eens goed aan, mijne heeren, om uw geheugen wat op te frisschen en
neem dan den tijd om de volgende vraag met allen ernst te over
denken.
Hebben wij van Kromo gemaakt wat er van te maken was;
hebben wij met vasten wil zijne ondeugden bestreden, zijne deugden
ontwikkeld en opgevoerd tot de grootst mogelijke hoogte?
Als gij hebt nagedacht, lang en ernstig nagedacht, dan vertrouw
ik, dat gij met volle oveituiging zult antwoorden: