334 Neendat hebben wij niet". De vele, zeker niet gezochte, veront schuldigingen, die u na dat positieve „Neen" op de lippen liggen, zijn ook bij mij opgekomen. Maar zwijgen wij daaroverVrijpleiten van schuld kunnen wij ons niet en het heeft geen practisch nut om te trachten een ieders aandeel in die schuld te bepalen, waar zij in haar geheel voor onze gezamenlijke rekening komt. Laten wij liever trachten op te sporen, hoe het komt, dat het resultaat van al ons werken gebleven is beneden billijke verwachting. Mijns inziens ligt onze hoofdfout, de oorsprong van alle andere fouten, voor de handwij hebben te veel vergeten dat wij vóór alles opvoeders moeten zijn, dat het materiaal waaruit een leger moet worden op gebouwd bestaat uit: menschen. Menschen te vormen, op te voeden tot soldaten, is de nimmer vol tooide taak waaraan een officierskorps al zijne krachten wijden moet. Hoe hebben wij, indische officieren, ons van die taak gekweten, wij, die menschen van een vreemddoor ons overheerscht ras moesten opvoeden, vervormen tot strijders voor onze zaakOns "werk was dubbel moeielijk en wij hebben het driedubbel verwaarloosd. Zonder rekening te houden met het karakter van zijn volk, zijnen nationalen aard en neigingen; zonder te letten op den stempel,dien eene hoogst eigenaardige omgeving, tijdens de voor indrukken zoo vatbare jeugd, voor heel zijn verder leven op hem drukte; zonder acht te geven op zijne individueele neigingen en zwakheden, om kort te zijn, met algeheele verwaarloozing van de gegevens, waarop zijne opvoeding, zijne vorming had gebaseerd moeten zijn, hebben wij getracht van den jongeling een man te makeD, een man die in moeielijke omstan digheden voldoen moet aan hooge, zeer hooge moreele eischen, een soldaat. Is het wonder, dat wij niet slaagden? Bovendien, wie onzer kreeg eene opleiding, die hem het recht gaf, om zelfbewust de moeielijke taak te aanvaarden, die men hem oplegde? Wat weten wij van de inlanders, waarvan wij soldaten moeten maken, die wij moeten voorgaan, steunen in oogenblikken van gevaar? Hoe moeten wij spreken tot hun gemoed, welke snaren moeten wij aanroeren, als wij hen aan ons willen binden door een band van trouw en liefde, zóo hecht en zóo sterk, dat zij om ónzentwille in den dood gaan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 347