363 Zooals reeds gezegd is, wordt ia deze tijden een vaandel niet meer in hoofdzaak beschouwd als een veldteekenslechts in zeldzame gevallen zal het als zoodanig in de moderne oorlogen diensten bewijzen. Evenmin kan het aangemerkt worden als een versiersel, want alleen als het doek nieuw en frisch is, door een artist ontworpen en onder diens leiding uitgevoerd, zou het zulk een strekking kunnen hebben. Het vaandel heeft een hoogere roeping, die niet uit een materia listisch oogpunt kan worden beschouwd. Het is de vertegenwoordiger van het hoogste gezag, van den sou- verein des lands, tot welks roem de soldaat bereid is het grootste offer te brengen, dat van den mensch kan en somtijds moet gevor derd worden. Het is een geschenk van den vorst, en de hooge waarde door den Schenker zeiven er aan toegekend, dient tot maatstaf van den prijs, welke het voor den soldaat vertegenwoordigt. Hoewel niet onder zijne oogen, zal ook de Artillerie- en de Genie-soldaat te midden van het gevecht zich het vaandel steeds in zijne nabijheid denken. En het komt mij voor, dat de militair beter zal gevoelen wat het zegt „houd de eer van Uw vaandel hoog," dan wanneer hem gewe zen wordt op eene handhaving van den goeden naam van zijn korps of van zijne uniform. Om deze redenen is mijne opinie, dat het commando der Veld en Berg-Batterijen, zoomede het Korps Genietroepen zeer zeker op hoogen prijs zouden stellen, en het als eene erkenning van de sedert 1816 bewezen oorlogsdiensten zouden waardeeren, wanneer zij de eer mochten genieten van de Koninklijke onderscheiding om een vaandel te mogen bezitten. Het initiatief van de tot die korpsen behoorende officieren kan niet meer tot inleiding dienen van dit onderwerp; artikel 112 van het Reglement op het beleid der Regeering verzet zich tegen het indienen van een rekest als in 1822 geschiedde. Maar een opge wekte militaire geest en belangstelling in de verschillende legerbe- hoeften riep vele jaren geleden een eigen tijdschrift in het leven aan de kolommen hiervan zij de taak toevertrouwd de aandacht te vestigen op hetgeen zeker velen met mij als een billijke wensch zullen besehouwen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 376