369
iedereen begrepen te worden; docb ik kan niet aannemen, mijnheer
de Redacteur, dat Gij tot die zwakken van begrip behoort.
Thans enkele woorden aan de lezers van het Ind. Mil. Tijdschrift
over mijne kaart en over de beoordeeling van „een Indisch cartograaf."
Evenals deze zoude ook ik kunnen beginnen met de mededeeling,
„dat de behoefte zeker dringend was om de troepenbewegingen in de
jongst bezette Atjeh-terreinen behoorlijk op de kaart te kunnen
volgen" (blz. 62.).
Ik zou daaraan kunnen toevoegen, dat van de zijde der Volksver
tegenwoordiging herhaaldelijk met nadruk aan Z. E. den Minister
van Koloniën naar eene aaneensluitende kaart van Atjeh gevraagd
werd; dat die vraag ook bij herhaling door Hare Majesteiten werd
gedaandat het antwoord op deze vragen onmogelijk anders kon
luiden dan dat, door den Ind. cartograaf in zijne 2e zinsnede van
blz. 62 gesteld, en dat op grond daarvan aan den ondergeteekende
op diens verzoek door het Ministerie van Koloniën werd te kennen
gegeven, dat de vervaardiging van eene Atjeh-kaart volgens de
nieuwste gegevens van particuliere zijde zéér zou worden toegejuicht.
Natuurlijk werden die gegevens zéér welwillend aan den onder
geteekende voor dit doel afgestaan.
Zoo ontstond mijne Atjeh-kaart.
Elk cartograaf, die over eenige logica beschikt, kan nu, ook zonder
dat ik voort ga, de rest van de geschiedenis der kaart invullen.
Eischen moesten natuurlijk zijn
a. Snelle reproductie.
b. Weinig kostbare reproductie.
Beide ieder, zeker ieder cartograaf begrijpt het waren ele
menten in de geschiedenis der kaart; zij beantwoordden het „to be
or not to be."
De kaart dus zonder die elementen beoordeelen staat gelijk met
de critiek van een geweersijsteem, waarvan men alleen het hout gezien
heeft, waaruit de lade gesneden zal worden.
Dat ik bij de samenstelling verwacht heb, dat de kaart op Atjeh
als terreinkaart haren weg zoude vinden, is beslist onwaar; met dat
doel werd ze allerminst vervaardigd. In de beoordeeling van een