400
te weinig tijd en lust overbleef om zich aan eenige studie te wijden, laat
staan aan flink doorgezette studiën, vereischt voor het officiersexamen.
Het was in het belang van het wapen, dat het Indisch legerbestuur
op middelen peinsde, het bestaande incompleet bij het officierskorps
zoo spoedig mogelijk te doen verdwijnen. Het doeltreffendste middel
werd m de gegeven omstandigheden geacht te zijn het tijdelijk detachee-
ren bij een der te Meester-Cornelis garnizoen houdende bataljons
n anterie van 30 tot 35 onderofficieren, wier gedrag, dienstijver en ver-
standehjke vermogens de hoop deden koesteren, dat zij, met het vroeger
op de schoolbanken geleerde, binnen korten tijd, na systematische,
heoretische en practische voorbereiding, de vereischte kennis zouden
bezitten om voor het afleggen van het officiersexamen in aanmerkin-
te worden gebracht. Daar de Legercommandant vooropgesteld had,
dat het gebrek aan aanvullingsstof voor den officiersrang in Indië hoofd
zakelijk te wijten was aan de drukke diensten van het kader, moesten
die 30 of 35 voor den officiersrang op te leiden onderofficieren bij-
het bataljon, waarbij zij werden gedetacheerd, van alle zoodanige
diensten worden vrijgesteld, die nadeelig op den voortgang hunner
studiën konden werken zonder dat de diensten hunner kameraden,
noch bij het korps, waarvan zij afkomstig waren, noch bij dat, waarbij
zij werden gedetacheerd, in eenig opzicht door die vrijstelling ver
zwaard werden. Ter uitvoering van dit billijk beginsel, waardoor
de goede geest en de kameraadschap bij het Europeesche kader
der Infanterie met zouden benadeeld worden, moesten die bevoorrechte
onderofficieren bij het bataljon, waarbij zij werden gedetacheerd, hoven
de formatie van het wapen worden gevoerd, zoodat de vacatures, die
bij de verschillende korpsen door hunne detacheering bij dat bataljon
ontstonden, moesten worden aangevuld. De wetenschappelijke oplei
ding dier bevoorrechte onderofficieren zou worden toevertrouwd aan een
luitenant der Infanterie, die daartoe van alle andere diensten behoorde
te worden vrijgesteld.
Aanvankelijk achtte de Indische Legercommandant het voldoende
om den door hem in 1852 aan den Gouverneur-Generaal voorgestel
den maatregel tot opleiding van het bovengenoemde getal onderofficieren
voor den officiersrang niet langer dan een jaar te laten duren, na welk
tijdsverloop de uitkomsten er van voldoende zouden blijken om daarna