401
te zeggen wat verder in deze richting behoorde te worden gedaan.
Omtrent den tijd, dien de onderofficieren noodig zouden hebben om
zich voor het officiersexamen te bekwamen, kon vooraf niets worden
gezegd; men miste in Indië daarvoor in 1852 alle gegevens. De
maatregel beoogde niet om in de behoefte van het oogenblik aan
tweede luitenants der Infanterie te voorzien, maar de overtuiging
bestond bij den Legercommandant, dat door dien maatregel de bestaande
vacatures in den tweeden luitenantsrang bij de Infanterie spoedig en op
eene billijke wijze zouden worden aangevuld.
Bij Gouvernements besluit van 15 September 1852 No. 4 werd
de Legercommandant gemachtigd, tijdelijk 30 si 35 onderofficieren
der Infanterie bij het 7e bataljon te detacheeren om voor het offi
ciersexamen te worden opgeleid, die bij de korpsen, van waar zij
afkomstig waren, door even zoo vele onderofficieren konden vervangen
worden. Had de Legercommandant minstens een jaar tijdruimte
noodig geoordeeld om over de resultaten van den voorgestelden
maatregel te kunnen oordeelen, de Gouverneur-Generaal droeg dien
opperofficier bij dat besluit op, uiterlijk ultimo Februari 1853 nopens
de uitkomsten van den maatregel, in verband met het op dat tijdstip
nog bestaand incompleet aan tweede luitenants der Infanterie, te
dienen van bericht, beschouwingen en voorstel.
De commandanten der drie militaire afdeelingen op Java en de
militaire commandant van Sumatra 's Westkust hadden intusschen
de opdracht ontvangen, opgaven in te dienen van onderofficieren,
die de geschiktheid bezaten om „spoedig" voor het officiersexamen
in aanmerking te komen. Wat verstond men onder spoedigDe
Minister van Koloniën had in 1852 den Gouverneur-Generaal aan
geschreven, dat de in de gelederen dienende „kadetten en volontairs,
dingende naar den rang van officier", alvorens tot 2en luitenant te
kunnen worden benoemd, minstens evenveel werkelijke dienstjaren
moesten hebben als het getal jaren, bepaald voor de toenmalige op
leiding van de cadetten aan de Koninklijke Militaire Academie te
Breda, d. i. dus vier. De onderofficieren nu, die nog langer dan
een jaar moesten dienen voor den gevorderden diensttijd van vier
jaren, om tot 2en luitenant te kunnen worden benoemd, vielen nog
niet in de termen voor eene overplaatsing naar Meester-Oornelis.