403
De instructeur moest trachten, een der élèves zeiven of meer dan
een hunner als onder-instructeur te doen optreden. Gelukte dit niet
en bleek later de onvermijdelijke noodzakelijkheid om meer officieren
instructeurs te hebben, dan zou de Legercommandant op zijn eerste
voorstel terugkomen. De betrekking van den tweeden luitenant
Yeenhuyzen was dus eene weinig benijdenswaardige.
Reeds spoedig na de in werking treding der school bleek het
geen trouwens te voorzien was dat het schoollocaal slecht was
gelegen. Binnen de enceinte der steenen kazerne was te veel bewe
ging en afleiding om aan eene geregelde studie de hand te kunnen
houden. De kamer, waarin het onderwijs gegeven werd, was eene
soldatenchambrée, die geene glazen ramen had, doch slechts voor
zien was van muuropeningen met houten traliën en luiken, zoodat de
lessen bij slecht weer moesten gestaakt worden. Dit gaf den com
mandant van het 7e bataljon aanleiding, een gedeelte van het offi-
cierspavilloen te Meester-Cornelis tot schoollocaal te bestemmen.
Met deze regeling werd door den afdeelingscommandant genoegen
genomen. De schoolbehoeften werden aangekocht uit de schoolgel
den, waarvoor door het legerbestuur voor het jaar 1853 eene som
van 675 beschikbaar gesteld was. In de behoefte aan schoolmeu-
bilair werd later gedeeltelijk door aanvraag uit het magazijn der
Militaire Administratie en gedeeltelijk door aankoop uit de school
gelden voorzien.
Het onderwijs werd zoo geregeld mogelijk gegeven van 's morgens 7
tot des voormiddags 11£ uur, met een half uur uitspanning tus-
schentijds. Na half twaalf bestond er gelegenheid tot eigen oefening.
Het geven van onderwijs werd zeer bemoeilijkt door de gebleken
noodzakelijkheid om een 30-tal onderofficieren van verschillende ken
nis en aanleg in meer dan een klasse te verdeelen, waarvoor slechts
een onderwijzer beschikbaar gesteld was. Wanneer de eerste resul
taten van zoodanig onderwijs niet ongunstig werden genoemd, dan
moet dat feit hoofdzakelijk worden toegeschreven aan den voortdu-
renden ijver en de aanhoudende inspanning van den tweeden luite
nant Veenhuyzen, die later daarvoor beloond werd met eene benoe
ming tot Ridder in de orde van de Eikenkroon. In December 1852
hadden 4 onderofficieren aan het officiersexamen voldaan en in