404
Februari 1853 konden weder 7 of 8 élèves dat examen afleggen.
Wel is waar was den luitenant Veenhuyzen in 1853 een geëxamineerd
onderofficier (d. i. een onderofficier, die met goed gevolg zijn officiers
examen had afgelegd, maar door eenige omstandigheid nog niet tot
tweeden luitenant benoemd was geworden) als hulponderwijzer toege
voegd, doch de resultaten van deze regeling waren zoo gering dat de
afdeelingscommandant in Februari van dat jaar het legerbestuur voor
stelde, den tweeden luitenant der Infanterie I. W. Auffmorth als twee
den onderwijzer bij de onderofficiersschool werkzaam te stellen.
In datzelfde voorstel gaf de afdeelingscommandant het legerbestuur
in overweging, aan de twee officieren- instructeurs eene maandelijksche
toelage van f 20 te geven, en werd o. m. ter goedkeuring aange
boden een „Reglement voor den inwendigen dienst, de politie en de
krijgstucht voor de gedetacheerde onderofficieren", dat huishoudelijke
bepalingen behelsde uit reeds bestaande reglementen overgenomen
en voor zooveel noodig naar de omstandigheden gewijzigd. Tegen
de plaatsing van den tweeden luitenant Auffmorth als instructeur bij
de onderofficiersschool bestond geen bezwaar, wel tegen het verleenen
van eene toelage aan de instructeurs, die men echter op het einde
van het jaar voor eene gratificatie in aanmerking zou brengen,
De tijd was nu aangebroken, dat de Legercommandant den Gou
verneur-Generaal moest rapporteeren nopens de resultaten der vijf
maanden bestaande onderofficiersschool in verband met het bestaande
incompleet aan tweede luitenants bij de Infanterie. Volgens het
legerbestuur was het onderwijs doelmatig gegeven en werd alles
gedaan om aan het doel te beantwoorden, dat met het tot stand
brengen der school werd beoogd. Hoewel de tijd nog te kort was
om op goede gronden de resultaten der bij Gouvernements besluit
van 15 September 1852 No. 4 getroffen regeling aan te toonen, kon
toch nu reeds worden voorspeld, dat het doel dier regeling: spoedige
aanvulling van het incompleet aan tweede luitenants der Infanterie,
afgaande op de reeds verkregen resultaten, en te werk gaande op
de wijze als tot dusver was geschied, zou worden bereikt. Dat
incompleet bedroeg op 28 Februari 1853 het cijfer 33 en zou door
de vele mutatiën steeds grooter worden, terwijl het niet te voorzien
was dat daarin zou kunnen worden voorzien door buitengewone aan-