416 Het eerste voorstel om ia dat overigens zeer proefhoudend geble ken reglement eene wijziging te brengen, werd door den Legercom mandant in April 1861 gedaan, waarbij autorisatie werd verzocht om zoolang het incompleet aan tweede luitenants der Infanterie dit noodig zou maken, het getal élèves der school zelfs tot 200 op te voeren. Van de op dit voorstel door de Indische regeering verleende machtiging is echter bijna geen gebruik behoeven te worden gemaikt; want medio 1861 werd in Indië het bericht ontvangen, dat, naar aanleiding van de daartoe en door den Legercommandant en den Gouverneur-Generaal gedane voorstellen, 80 onderofficieren van het leger in Nederland tot tweeden luitenant der Infanterie bij het leger in Indië waren benoemd, waardoor het incompleet niet alleen was aangevuld, maar zelfs een overcompleet ontstaan was, tengevolge waarvan de élèves der Militaire school eenigen tijd later ongeveer twee jaren op hunne benoeming tot tweeden luitenant der Infanterie konden wachten na het door hen met goed gevolg afgelegd officiers examen. In 1862 kwam de directeur met eene wijziging van het reglement op de quaestie van het vaste kader der school terug. In plaats van 1 adjudant-onderofficier en 8 sergeanten, waaruit dat vaste kader bestond, wenschte de directeur te hebben 3 adjudanten-onderofficier (een hunner te belasten met de administratie), 1 fourier en 5 ser geanten. Deze wijziging was zeer rationeel. Reeds bij de invoering van het voorloopig reglement had de toenmalige directeur op de wenschelijkheid dier wijziging gewezen, met het oog op de politie diensten, die van de onderofficieren van het vaste kader gevorderd moesten worden. Belastte men voor het vervolg 2 adjudanten-onder officier met de politie, dan zou het niet meer kunnen gebeuren, dat de sergeanten van het vaste kader, het rechtstreeksch gezag uitoefenende, tegenover de élèves moesten optreden, die dikwijls niet alleen van oudere anciënniteit waren, maar ook vaak een hoogeren rang hadden dan zij. De élèves waren toch niet allen sergeanten; men vond ook sergeanten-majoor, ja, nu en dan een enkelen adjudant-onderofficier onder hen. De Legercommandant kon de noodzakelijkheid dezer formatiewijziging van het vaste kader niet beamen. De directeur kwam echter op die quaestie terug. Was het legerbestuur niet tot zijne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 429