429 een inlandschen vijand zal de sterkte eener verkenningspatrouille „minstens een half peloton cavalerie bedragen". Daar het aantal beschikbare halve pelotons zeer gering is, zal men het, dunkt ons, wel moeten en kunnen stellen met een commandant en 4 a 5 ruiters als maximum. 197 Spreekt over „witbonte" paarden. Dit moet natuurlijk bonte paarden zijn. Witbonte toch zouden zijn witte paarden met witte afteekeningen. In het bovenstaande hebben wij eene beschouwing gegeven over de gebreken en het verouderde, waarmede ons Velddienstvoorschrift behept is, wat betreft de betrekking hebbende op de cavalerie. Wij stellen ons voor dat, uit een infanteristisch oogpunt beschouwd, bijna geen er zonder kleerscheuren zal afkomen. De artillerie wordt in het voorschrift eenvoudig buiten beschouwing gelaten, wel de een voudigste wijze! Bovendien aangenaam voor het betrokken wapen, dat nu vrij in zijne handelingen is. Wij eindigen met den wensch, dat spoedig een „Velddienstvoorschrift voor het Indische leger" moge verschijnen, gebaseerd op de practijk. Januari '98. Non Nemo.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 442