485
zullen onderwerpen en dat slechts hijdie toont de macht te bezitten
om zijn wil te doen eerbiedigen, de meester zal zijn, aan wiens beve
len zij zullen gehoorzamen, met welke woorden de tegenwoordige
expeditiecommandant in 1892 zoo kernachtig zijne meening in zake
Atjeh uitsprak.
De handelingen der le en 2e Kamer van de Staten-Generaal leeren
ons hoe Regeering en Opperbestuur sedert 1896 eenstemmig besloten
zijn om de proclamatie van den Regeeringscommissaris, luitenant-gene
raal van Swieten van 31 Januari 1874 met kracht van wapenen
waar te maken, en dus aan het Atjebsche volk te toonen, dat het
ons ernst is om daadwerkelijk het bestuur over de drie Sagi's te
voeren en het Nederlandsche Gouvernement in de souvereine rechten
van den Sultan te doen treden.
Dat besliste voornemen wees er reeds op, dat eerlang Panglima
Polim in zijn laatsten schuilhoek, de YII Moekims, zou moeten
worden aangetast ten einde zoodoende de gelieele Sagi der XXII
Moekims onder ons gezag te brengen.
Reeds toen ook maakte het blijkens de verklaring van den minister
van koloniën in de zitting der le Kamer van 19 Mei 1897 een punt
van overweging uit„óf en zoo ja welke maatregelen genomen zullen
moeten worden tegen de zich in het Pedirsche ophoudende hoofden
van het verzet."
Ook aan deze maatregelen, waartoe men, als wij wel ingelicht zijn,
reeds in 1896 onder Generaal Stemfoort wenschte over te gaan en die
thans een voldongen feit zullen worden, ligt uitsluitend het verster
ken onzer positie in Groot-Atjeh, het aldaar blijvend vestigen van
het Nederlandsche gezag over de drie Sagi's der XXII, XXV en
XXVI Moekims ten grondslag
Ook uit Hoofdstuk C 3 van het Koloniaal Verslag van 1897 valt
het bovenbeschreven programma duidelijk af te leiden.
Zoo treft men daar o. a. aan, na er met feiten op gewezen te
hebben dat in de XXII Moekims de partij van verzet zoo goed als
teruggedreven is uit de vlakte naar de bergen:
„Wil men dus de behaalde voordeelen niet weder in de waagschaal
„stellen, wil men niet dat de overgebleven benden weder in de
„vlakte afdalen, de nu rustige bevolking weder terroriseeren en tot