50 waarin de afwijkingen ten opzichte van elkander onafhankelijk zijn, voorgesteld door de ljjnen OX en OY dan zal de ellips den hellenden stand innemen, gelijk in de figuur is aangegeven, maar het aantal treffers blijft 97,4°/0. Daar de ellips EGFD door de punten E, G, F en D gaat, die alle op een afstand van 2850 van het gemiddelde trefpunt zij omgelegen, terwijl alle punten der ellips evenveel trefkans hebben, moet zij allepractisch mogelijke trefpunten bevatten. Schoten toch, die er buiten treflen, hebben minder kans dan eene afwijking, die grooter is dan 2S50 en deze vormt de grens der practische mogelijkheid. Zijn de afwijkingen in de lengte onafhankelijk van die in de breedte, dan is het zeer gemakkelijk te berekenen hoeveel treffers er in den rechthoek ABCD zullen vallen. Yolgens de tabel der waarschijnlijkheidsfactoren, zal eene onbepaald verlengde strook ter breedte van 4 Sg0 en symmetrisch gelegen t. 0. v. het gemiddelde trefpunt, 99,3°/0 treffers bevatten; de rechthoek ABCD bevat er bijgevolg 100 X (0,99B)2 =98,6°/„ of 1,2°/0 meer dan de ellips EGFH. Dit meerdere aautal moet gerekend worden onder de practisch onmogelijke of abnormale schoten. Hoewel het oppervlak van den rechthoek aanzienlijk grooter is, dan dat der ellips, (deze oppervlakken verhouden zich als 4 en of bij benadering als 5 en 4) zoo staan zij toch wat de trefkans betreft vrij wel gelijk. Hoewel het voorgaande op zich zelf duidelijk genoeg is, is het wellicht niet ondienstig het alsnog door een voorbeeld toe te lichten. Daartoe zullen wij aannemen, dat men een serie geschoten heeft van tien schoten en hiervan het verticale trefferbeeld heeft opgenomen. Men moet dan eerst de afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde trefpunt bepalen en deze als gegevens van het vraagstuk aannemen waarna de berekening kan geschieden als volgt:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 63