INDISCHE EN NEDERLANDSCHE DEFENSIE BELANGEN. De bekende alinea der Troonrede, die een voorstel tot afschaffing der plaatsvervanging in uitzicht stelde, en nog wel als nummer éen op het programma, heeft de militaire vraagstukken weer een glansje van actualiteit gegeven. Het beginsel van persoonlijke dienstplicht 1) is er nog wel niet door, maar men mag veronderstellen, dat, wanneer de Minister van Oorlog er in slaagt den tegenstand hiertegen te over winnen, de kansen voor een zoo noodzakelijke reorganisatie der levende strijdkrachten gunstiger zullen staan dan ooit. Is de vooropstelling van dit beginsel het bewijs, dat de regeering zich sterk gevoelt dezen tegenstand eindelijk te breken, of heeft Mr. van Houten gelijk, die (in de Avondpost) onlangs beweerde, dat het misschien een politiek-strategische manoeuvre geweest is, bedoelende enkele personen uit het ministerie te houden? Ik ben niet genoeg doorgedrongen in de geheimenissen der hooge politiek om een antwoord hierop te kunnen geveneen feit is het evenwel, dat in het parlement en in de dagbladen de kwestie van persoonlijke dienstplicht aan de orde is gekomen en daarbij ook die van eene reorganisatie der levende strijdkrachten. Men wil nameljjk weten of er verband bestaat tus- schen het een en het ander, of men A gezegd hebbende, ook aan B zal moeten gelooven, of men nu in eens het vraagstuk der landsver dediging een goed eind dichter bij de oplossing brengen zal, of dat men het tameuse stelsel „des petits paquets" te huldigen denkt? En wat nu het Indische leger hiermee te maken heeft Wel, de wijze waarop men in Nederland eenmaal het leger en de vloot reorganiseeren zal, raakt de Indische levende strijdkrachten in de hartader; de aan vulling van het Europeesch, meer speciaal Nederlandsch element. Het is natuurlijk moeilijk aan te nemen, dat men in Nederland zoo dwaas zal wezen de reorganisatie te sturen in de richting van 1) Volgens de dagbladen heeft een -wetsontwerp ter zake de kamers bereikt. Bed.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 163