BOEKBEOORDEELING.
Gids Yoor officieren en onderofficieren van
het Nederlandsoh-Indische Leger bjj de be
oefening en toepassing van het militair recht
door kapitein P. J. Brandenburg. Albrecht
Cie. Batavia.
De schrijver van bovengenoemd werk zegt in zijn voorwoord, dat het
niet zijne bedoeling is om met de reeds bestaande werken op eene lijn
gesteld te worden of daaraan afbreuk te doen, doch slechts om als gids
te kunnen dienen, zoowel bij de beoefening als bij de toepassing van het
recht, m. a. w. den weg aan te wijzen tot verkrijging van meerdere ken
nis en hoe bij de uitoefening van het recht moet worden te werk
gegaan. Een soort zakboekje dus, waarin de officier zooveel mogelijk
alles vindt, wat hij als militaire rechter in de practijk behoort te weten,
en dat tevens aan hen, die daartoe lust hebben, als leidraad kan strek
ken voor de beoefening der militaire rechtspleging.
Het boek zal dan ook voor jonge officieren, vooral militaire comman
danten, een groot gemak opleveren. Jammer is het daarom m. i. dat
het niet beknopter is. Zoo was het b. v. niet noodig om het reglement
voor de 2e klasse van militaire discipline en voor de strafdetachementen
op te nemen, daar ieder officier dit gemakkelijk in zijne algemeene or
ders kan naslaan.
Ook de bladz. 186—202 hadden gevoegelijk kunnen worden weggela
ten, omdat deze handelen over de samenstelling en de werkzaamheden
van het Hoog Militair Gerechtshof, tenzij schrijver zijn boek ook geschreven
heeft voor de leden van dit lichaam, hetgeen wel niet het geval zal zijn.
In 277 zegt Schr., dat bij disciplinaire straffen de bewijsmiddelen
voor crimineele feiten niet noodig zijn en de tot straffen bevoegde auto
riteit op overtuiging straft, terwijl hij in 279 zegt, dat wanneer over
disciplinaire straffen eene reclame bij den krijgsraad wordt ingebracht,
het feit waarvoor de straf werd opgelegd wèl bewezen moet worden, m. a. w.
wordt hier geleeraard, dat men een disciplinaire straf kan opleggen met
de wetenschap dat zij bij eventueele reclame geroijeerd wordt. Een hoogst
gevaarlijke theorie, vooral voor jonge officieren, die met een zelfstandig
commando belast zijn.