94 gewroken en het volk van Atjeh onze overmacht getoond te worden. Een krachtige expeditie werd hiertoe uitgerust en de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, die het civiel en militair gezag in één hand wilde vereenigen, wenschte het bevel daarover opgedragen te zien aan den reeds sedert jaren ge- pensionneerden luitenant-generaal J. van Swieten. Toen den braven krijgsman door den Minister van Koloniën de vraag van den Gouverneur-Generaal werd overgebiacht of hij de tweede expeditie naar Atjeh wilde aanvoeren, onder welke voorwaarden en wanneer, luidde het kernachtige antwoord, dat voor het nageslacht bewaard behoort te blijven. Voorwaarden? Geene enkele. Mijn plicht ge- „biedt mij om mij te stellen ter beschikking van „Koning en Vaderland. Mijn plicht gebiedt mij „ook dit onvoorwaardelijk te doen. „Wanneer? De Regeering heeft slechts den dag „van mijn vertrek te bepalen en zij zal mij gereed „vinden." Daar waar Generaal J. van Swieten helaas te vroeg ontslapen is om op den gedenkwaardigen 6den September 1898 hulde aan zijn Vorstin te bewijzen, kwam het ons noodig voor met een enkel woord te wijzen op dat vruchtbare leven, dat op na genoeg alle Indische operatie-terreinen getoond heeft hoe hij zijn Vorst en zijn Vaderland wist te dienen. Historicus.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 112