EEN KIJKJE IN DE OUDE DOOS.
Het was in 1857 dat op een blijden dag de order kwam, dat
het 10de Bataljon Infanterie in garnizoen te Weltevreden zich
twee of drie dagen na datum moest embarkeeren voor eene
expeditie naar Timor. Dat die order met opgewondenheid werd
ontvangen, behoeft wel geen nader betoog: het fiere aanzien
van een in deze dagen vertrekkend Bataljon is een trouwe
spiegel van het verledene.
Het was reeds lang te voren bekend, dat het 10de Bataljon
voor de expeditie bestemd was. De troep was dus voorbereid
en wij officieren hadden onze maatregelen genomen.
Dat die maatregelen van geen geringen omvang waren, moge
uit het volgende blijken.
Met hare traditioneele vrijgevigheid verstrekte de militaire
administratie aan ieder officier gratis twee kleedingtasschen,
voor de sloten moest men zelf zorgen. Die kleedingtasschen
dienden en waren voldoende om de uitrusting in te pakken;
ik geloof niet dat één officier zich nog van andere verpakmid-
delen bediend heeft. Verder een veldklamboe, een zeer dun,
bijna doorzichtig buitzakje, een veldflesch, een flinke sabel en
een koppel getrokken pistolen. Ieder officier engageerde twee
jongens om die velduitrusting te dragen.
Ik diende toen als 2e Luitenant bij de 4de Compagnie van
het 10de Bataljon, met den lsten Luitenant van Hendeken en
den 2den Luitenant Hatjs. Niet lang na het uitvaardigen der
order van vertrek werden wij officieren uitgenoodigd bij onzen
compagnies-commandant, kapitein de Ra vellet te komen.
Na bespreking van eenige dienstzaken, waaronder de keuze
der 6 mede te nemen compagniesvrouwen, alias marketensters,
kwam de samenstelling onzer gamelle aan de orde en werd
besloten1° dat wij officieren onze rations in de soldaten-menage
7