6 SEPTEMBER 1898.
Dankbaar neemt een der burgers 't aanbod aan, om in dit
tijdschrift, dat „militair" is in oorsprong en wezen, te mogen
uitspreken wat hij wenscht en wil en hoopt. Want er is voor
't gevoel van den Vaderlander, al is hij „burger," iets verhef
fends in, op den heuchelijken kroningsdag, al is 't maar voor
een oogenblik een bescheiden plaats te mogen innemen in de
rijen van hen, die 't voorrecht hebben de kleuren te mogen dra
gen der geliefde en geëerbiedigde Koningin.
Op dezen dag zijn we allen éénallen van eiken naam en iede-
ren rang, omdat we gevoelen dat één band allen samenbindt, een
band gevlochten door liefde voor ons Vorstenhuis, vooral voor
Haar, die heden voor ons staat in koninklijken luister, maar wat
meer ons nog aantrekt, in de heerlijkheid van jeugd en reinheid.
Wij herhalen het: 'tis een genot op dezen dag even te mo
gen toeven als te midden van ons Nederlandsch-Indisch leger.
Want dat leger trekt niet uit om vorsten te steunen, die op
verovering tuk zijn en hunkeren naar vergrooting van grond
gebied, niet in den dienst der diplomatie en der speculatie om
telkens nieuwe offers neer te leggen op 't altaar van den Moloch
het rukt uit in den dienst der beschaving om vrede en rust
te brengen, het rukt uit om 't behouden onzer koloniën, bron
van welvaart voor 't geheele vaderlandhet rukt uit om ginds,
waar de ruwheid nog machtig is, onze driekleur te ontplooien,
onze driekleur voor altijd door de Oranjevaan gedekt. En daar
om scharen we ons vol sympathie en niet zonder eerbied tus-
schen de krijgers van dat leger om, met hen vereenigd, te mogen
uitspreken wat, in deze feestelijke dagen, ons hart beweegt en
vervult.
Wat ons hart vervult, 'tls waar, we zijn menschen der