HET ONTSTAAN DER „GENIETROEPEN" ALS MI LITAIR ONDERDEEL VAN HET LEGER. In de inleiding van het onlangs verschenen, door majoor E. Makcella samengestelde werk: Geschiedenis van het Korps Genie troepen van het Leger in Oost-Indië" leest men omtrent het ge bruik van pioniers en mineurs in vroegere eeuwen o. a. het volgende: „Ook de Duitsche legers van Karei V en de troepen van Alva „konden over brugmaterieel en pioniers beschikken; tot het .„Keizerlijke leger moet zelfs, naar alle waarschijnlijkheid eene „afdeeling Nederlandsche mineurs behoord hebben." „Deze speciale troepen waren toen eigenlijk meer handlangers .„van de artillerie en bestemd om dit wapen te velde en bij „belegeringen te vergezellen, ten einde batterijen op te werpen, „bruggen, wegen en hindernissen te maken." „Zij werden geworven onder de handwerkers en het schip- .„persvolk en waren niet in compagnieën ingedeeld." „In den tachtigjarigen oorlog behooren ook tot de krijgsmacht „van de Vereenigde Nederlanden pioniers en mineurs. De .„voortdurende belegeringen van versterkte steden, in verband „met de toen heerschende gewoonte, om de bressen door bus kruitmijnen te doen ontstaan, zoomede de veelvuldige toepas sing van tegenmijnen bij de verdedigers, waren oorzaken, dat „de mineur een belangrijk aandeel in de krijgsverrichtingen nam." „Aanvankelijk slechts voor den loop van een veldtocht aan genomen, om na afloop daarvan voor het grootste gedeelte „te worden afgedankt, soms geheel opgeheven, bleek meer en „meer de noodzakelijkheid van vast, goed georganiseerd en op „militaire wijze geoefend technisch personeel."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 81