68
zijn droom een hersenschim was geweest, en dat hij zich vroeger
of later zou moeten onderwerpen. Toch rekte hij den strijd zoo
lang hij kon, en in de vlakte tusschen de Progo en de Bogowonto
snelden telkens nieuwe scharen toe om onder aanvoering van
den dapperen Sentot tegen de Nederlanders te strijden.
Het was op den 17en September 1829 dat de colonne Sollewyn
met 80 ruiters onder ritmeester Del&tre die vlakte doorkrui
sende, in de richting van Silo oprukte om Dipo- Negoro op te
zoeken, die zich volgens ingewonnen berichten in deze streek
moest ophouden.
Eene cavalerie afdeeling, ter verkenning uitgezonden om de
schuilplaats van den muiteling op te sporen, geen gevaar bespeu
rende, rijdt de dessa Silo binnen, doch wordt onmiddellijk met
een hagelbui van steenen begroet.
Het blijkt dat zij in een hinderlaag is gevallen, dat zij zich
bevindt te midden van de plaats waar Dipo- Negoro zijn vöor-
loopig kwartier heeft opgeslagen.
Weldra zijn vriend en vijand als een ordelooze hoop dooreen
gemengd. Met de sabel of de lans in de vuist stormt men op
elkander in, zonder kwartier te vragen, noch te verleenen.
De brandals strijden onder hun bekwamen aanvoerder met
ware doodsverachting.
Spoedig is het hoopje Hollanders omsingeld en bereidt het
zich voor op een eervollen krijgsmansdood.
Al vechtende is men er evenwel in geslaagd weer buiten de
dessa te geraken.
De kans om zich door den vijand heen te slaan, wordt grooter.
Maar ook de drommen vijanden worden steeds talrijker; uit
alle schuilhoeken komen zij opdagen, van waar weet niemand.
Doch ook voor de onzen daagt hulp op.
Majoor Sollewyn, door een dessaman onderricht van het gevaar,
waarin zijne dapperen verkeeren, rukt in versnelden pas met
zijne colonne aan.
Met lossen teugel stort de dappere DeléItre zich aan het hoofd
zijner ruiters op den vijand, die nu geen verderen weerstand
meer biedt, maar op de vlucht slaat.