I H. M. P. C. 1 ïll 75 „ende commisen wel getracteert, ende vereert met een cleet „ende geweer naar 's lands maniere." Bij hun vertrek begaf zich van des Sultans zijde een gezant schap aan boord, om zijne tegengeschenken den Prins, dien hij „onse Coninck noempt" door een paar zijner hofgrooten te doen aanbieden. Het hoofd van het gezantschap, een grijsaard, Abdoel Zamét geheeten, overleed den 9llen Augustus 1602 te Middelburg en werd daar met groote eerbewijzen en op kosten van de bewindhebbers der O. I. Compagnie in de Sint-Pieters kerk begraven. Op het graf werd een steen geplaatst met het volgende opschrift: Hic SITUS EST Abdul Zamat princeps legationis A REGE TaPROBANAE SEU SüMATRAE SOLTAN A LCIDEN RAIETZA, LILLO LAHE FELALAN MISSAE AD ILLUSTRISS. PRINCIP. MaURITIUM CUM DUAB. NAYÏB, ZELAND. QUAE IN DEDIT. ACCEPER, LIBURNICAM LUSITANAM VIXIT AN. LXXI. OBIIT ANNO ClOIOCII. MAGISTRI SOOIETATIS INDICAE. De beide andere hoofden, Sri Mohamed en Merah San, bezochten Prins Maurits in zijn legerkamp voor Grave, reikten hem daar eeni- ge kostbare geschenken over, deden daarna nog onderscheidene Hollandsche steden aan en keerden zeer voldaan over de ont vangst naar hun vaderland terug, alwaar zij in 1604 aankwamen. Een belangwekkende beschrijving van dit bezoek der Ooster- sche gasten in ons vaderland wordt aangetroffen in het door het Provinciaal Friesch Genootschap uitgegeven werk:

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1898 | | pagina 91