EEN HERINNERING.
Weldra zal de dag aanbreken waarop het geheele Neder land-
sche volk zich zal scharen om het geliefde Oranjehuis, waarop
ook wij officieren van het Indische Leger, als één man zullen
juichen, onze jeugdige Koningin ter eer! Wij allen zien, en
met reden hoopvol de toekomst te gemoet.
Is in deze dagen van vreugde ook een blik in het verledene
geoorloofd, in een verleden, dat, evenals de toekomst ons nog
zoo menig liefelijk rustpunt aanbiedt? Mijns inziens wel.
Ik wensch in dat verleden niet verre terug te gaan. Het is
niet mijn voornemen, terug te denken aan de lang vervlogen
dagen, toen de groote Zwijger met het Nederlandsche volk
streed voor de onafhankelijkheid. Laten wij slechts in onze
herinnering terugroepen een tijdperk, dat wij officieren van
het Indische Leger geheel of gedeeltelijk hebben beleefd, het
tijdperk der regeering van onzen laatsten Koning. Het Nederland
sche volk doorleefde, tijdens de Regeering van wijlen ODzen
geëerbiedigden Koning Willem III een tijdperk van ongeëven-
aarden voorspoed en ongekende rust. Niet alzoo, wat dit laatste
betreft, het Indische Leger. Dit kende geen rust. Menigmaal,
om zoo te zeggen, dagelijks is het ten strijde getrokken en dat
het zich steeds eervol van zijn taak heeft gekweten, daarvan
leggen zeer zeker in de eerste plaats getuigenis af de woorden
van lof, die het zoo dikwijls van zijn Koning mocht hooren,
de bewijzen van belangstelling, die het steeds van zijn Vorst
mocht ondervinden.
Strijd is noodig, al bejammeren wij ook ten volle het vele
leed, dat hij met zich bréngt.
Hoe menig jeugdig hoopvol leven wordt plotseling afgesneden
Hoe menigeen komt met een voor altijd geknakte gezondheid,
met een verminkt lichaam uit den strijd terug