JL
79
Ieder is geroepen zooveel in zijn vermogen is, te helpen dat leed
te verzachten. Op ons, militaire geneesheeren rust in de eerste
plaats die schoone plicht. Dank zij de vorderingen onzer weten
schap, dank zij aller plichtsbetrachting en wat ook van andere
zijde moge worden beweerd dank zij de kunde en de ervaring
van velen, mogen wij met zekeren trots op den afgeloopen tijd
terugzien. Yelen zijn in het leven behouden wien vroeger, na
eene verwonding, een zekeren dood wachtte.
Doch hoe schoon de triomfen onzer wetenschap ook mogen
zijn, ze kan niet alles doen. Onze kunst, ons kunnen, ze zijn
beperkt. "Wij kunnen wel menigeen in het leven behouden,
we kunnen wonden heelen, maar wij kunnen dikwijls, zeer
dikwijls niet teruggeven, wat verloren is gegaan in den strijd:
een gezond, krachtig, bruikbaar lichaam, dat in alle opzich
ten geschikt is voor de Maatschappij, voor den strijd 0111 het
bestaan.
Als de taak van den geneesheer is afgeloopen, dan blijft er
nog altijd veel leed te verzachten, nog veel te doen over om
het leven gelukkig, ja zelfs om het dragelijk te maken voor hem,
die zijn lichaam, zijne gezondheid gaf voor zijn Yorst en zijn land.
Niemand heeft getuigd dit beter te begrijpen dan onze Koning
Willem III, toen Z. M., zooals bij dagorder van 26 September
1857 aan het Indische Leger werd bekend gemaakt, vaststelde,
dat een Koloniaal invalidenhuis zou worden gesticht, als blijk
van Z. M.'s hooge belangstelling in het Koloniale leger.
Nimmer zal zeker een tijding door den Indischen soldaat
met meer belangstelling zijn vernomen, dan deze, die zoo zeer
getuigenis gaf van het edele hart van zijn Koning.
Z. M. wenschte het beschermheerschap over het te stichten
invalidenhuis op zich te nemen en benoemde onder voorzitter
schap van den generaal-majoor M. baron van Geen een com
missie, aan welke de taak werd opgedragen, om een plan te
ontwerpen tot daarstelling van het gesticht binnen de hoofdstad
des Rijks.
Een nieuwe verrassing wachtte ons leger. Een nieuwe daad
zou getuigenis afleggen van de goedheid van den Yorst. Zij
6