"Waarop berust de meening, volgens sommigen de dwaling,
dat onder alle standen, de militaire stand de eerste is? Op
het niet te wederleggen feit, dat aan den militair, hoog in rang
of inférieur in graad, in den krijg, onder de moeielijkste om
standigheden naar geest en lichaam, hoogere eischen worden
gesteld dan die aan eenig ander ambt, aan eenig ander beroep
verbonden. Opperbevelhebber van Legers, of oudste „man", com
mandant van eene veldontdekking, de taak, de verantwoordelijk
heid blijft dezelfde, al zijn de verhoudingen gewijzigd; den vijand
verslaan, of althans zooveel mogelijk afbreuk doen, den eigen troep
beveiligen en verplegen, het eigen plan ten uitvoer brengen,
dat van den tegenstander verijdelen, alles terwijl men aan allerlei
gevaren, zelfs aan het verlies van het leven is blootgesteld;
een strijd op leven en dood tegen tal van machtige gegevens,
tegen misschien nog meer verbijsteren den, onverwachten weer
stand! Toch doet deze waardeering niet in het minst te kort
aan de bewondering, die iedereen gevoelt voor den moed van
den natuuronderzoeker die, uitvindingen in het leven roepend,
welke der gansche menschheid ten goede komen, zich aan de
vernielende werking van hem somtijds nog onbekende krachten
blootstelt; van den zeeman, die tot behoud van kostbare men-
schenlevens en lading, stormen en golven trotseert, van den
ingenieur, die landengten doorsnijdt, afgronden en zeeboezems
overbrugt. Neen, dat zeker niet, maar nergens worden bij de
grootste lichamelijke inspanning de meest tegenstrijdige hoe
danigheden van den geest op zwaardere proef gesteld, nergens
heviger botsing tusschen onstuimigen moed en voorzichtig be
leid teweeggebracht, nergens grooter verantwoordelijkheid aan
vaard, dan in den krijg.
Doch geene macht is in staat, zonder ernstige voorbereiding,
een vijand, welken ook, te overwinnen, en die voorbereiding in
vredestijd heeft alleen dan nut, wanneer zij zich niet beperkt