103
Nederlandsche Wet (van 28 Augustus 1851) tot regeling van de
bevordering enz., is het, waar wij eenige opmerkingen over ons stel
sel van bevordering wenschen te maken, van belang eerst een oogen-
blik stil te staan bij de Nederlandsche bepalingen ten opzichte van
dit onderwerp en bij hetgeen aangaande hunne strekking uit de wor
dingsgeschiedenis blijkt.
Artikel 5 in de eerste afdeeling van genoemde wet luidt
„Bij de bevordering van 2en luitenant tot len en van dezen tot
„Kapitein wordt vijf zesde der openvallende plaatsen vervuld door
„zoodanige officieren, die de oudsten in rang zijn en die bij een
„onberispelijk gedrag, genoegzamen dienstijver, en de vereischte
„kunde en bekwaamheid voor den hoogeren rang bezitten.
„Het overige een zesde kan door Ons worden aangevuld bij keuze
„uit zoodanige officieren, die boven anderen uitmunten door bijzon
dere talenten, kennis, geschiktheid en aanleg, door meerdere beoe
fening der tot hun vak betrekking hebbende wetenschappen, door
„aanhoudend loffelijk gedrag en dienstijver, door verdienstelijke ver
dichtingen, en waarvan men, tengevolge van de opvolgende rappor
den de verzekering heeft, dat zij bijzondere geschiktheid bezitten
„om in hoogere rangen nuttige diensten te kunnen bewijzen".
Ofschoon zij in dit artikel niet met name genoemd worden, behoo-
ren tot de „verrichtingen", die bevordering bij keuze wettigen onge
twijfeld ook: roemrijke daden tegenover den vijandalthans in artikel
3 van deze wet, leest men: „Yan de bepalingen van het 2e lid van
„artikel 1 (omtrent den diensttijd in de verschillende rangen in oor-
„logstijd vereischt om voor bevordering in aanmerking te kunnen
„komen) kan door Ons worden afgeweken
„le, tot belooning van een schitterend wapenfeit, of uitstekende
„militaire daadzullende echter zoodanige bevordering in mindering
„worden gebracht van de hierna te vermelden bevordering bij keuze.
„2e, enz."
Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting op het ontwerp van
wet, waarin ad artikel 3 o.a. wordt aangeteekend:
„Duidelijk toch is het dat zich het geval kan voordoen, dat het
„nuttig en ook billijk is, om eenig uitstekend wapenfeit, in stede
„van met eene ridderorde, of daarenboven, met eene buitengewone