108 „die men vermeent te moeten passeeren, (zooals in de IIs afdeeling, van het ontslagwordt voorgesteld). „Ik wil gaarne erkennen dat de bevorderingen tot hoofdofficier „meer aanleiding geven tot het voorbij gaan van de bovenaan op de „lijst voorkomende Kapiteins; zoo blijft bij dit zoeken immer de „moeilijkheid bestaan, hoe zulks het best te verrichten. „Bij de speciale wapens leert men de kapiteins in de eene of andere „specialiteit werkzaam en dikwerf op zich zeiven handelende, uit hun „werk kennen, door hen bijv. op te dragen het maken van memo- „riën op hun vak of hunnen dienst betrekking hebbende. „Bij de andere troepen is zulks veel moeilijker. Het wapen der „infanterie als hoofdwapen, en datgene waaruit de bevelhebbers ge ntrokken worden, tot basis aannemende, hoe zal men daar de gescbikt- „ste vinden? „Al kan men den troep nog zoo goed volgens reglementen laten „excerceeren, zoo levert zulks noggeenegenoegzame waarborgen voor „eene goede keuze op. „Wil men hiervan verzekerd zijn, dan zoude men dienen te „onderzoeken, of een te bevorderen Kapitein genoegzame taktische „en strategische kunde hebbe, of hij bekend zij met den vesting- oorlog, de verdediging van positiën enz., of hij het gebruik en de „kracht der andere wapenen kenne. „Mijns bedunkens zoude eene bevordering als boven bedoeld niet „anders moeten plaats hebben, dan na eene gunstige beoordeeling, „op te dragen aan eene commissie onder het voorzitterschap van den „inspecteur der infanterie. „Nog eene opmerking over de bevordering bij keuze. Mijne Heeren, „men moet zooveel mogelijk trachten de overgeslagenen, die voor „sedentaire of administrative betrekkingen geschikt kunnen zijn, van „den troep te verwijderen. Ik zal de redenen, die daarvoor pleiten, „niet uiteenzetten een ieder, al is men ook geen militair geweest, „zal de noodzakelijkheid daarvan gevoelen." Tegenover de door den Heer Taets van Amerongen aangevoerde bezwaren meende de Minister van Oorlog dat die spreker „de willekeur, „die bij eene opvolging van dat voorschrift, naar zijn inzien, zou „kunnen plaats hebben, al te donker, al te zwart inziet. Te voren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 120