109 „was bepaald dat de aanvulling van één derde der openval lende plaatsen bij keuze zou geschieden, thans is dat cijfer gebracht „op één zesde. Dit is eene bepaling, waartegen ik mij vlei dat „geen officier van het Leger eenig bezwaar zal inbrengen. Wilde men aannemen datten allen tijde de bevordering van rang moet plaats hebben naar anciënniteitnaar dienstjarendan zou men eindelijk een leger verkrijgendat zou insluimeren. Er zou voor Tden officier geen enkele prikkel bestaan om boven anderen uit te munten (1). Het zou dan geheel onverschillig zijn, of men zich „al of niet bekend maakte met het militaire vak in dien ruimeren „zin, welke voor het belang van den dienst wenschelijk isof men „zich op de hoogte der wetenschappen plaatste, welke den officier „zoo zeer in moeilijke omstandigheden kunnen te pas komen, en „welke hij zich behoort eigen te maken. Zoo men het bedoelde „beginsel uit de wet wegneemt, dan zal dat alles nutteloos worden, „en de officier zal dan zeggen: „Mijre aanstelling is van oudere dag rekening dan die van een ander en daarom heb ik recht om be vorderd te worden. „Mij dunkt dat de bepaling, dat vijf zesde gedeelten bij ancien- „niteit van dienstjaren en één zesde gedeelte bij keuze zullen be vorderd worden, alleszins in het belang van het leger en in het „belang van de officieren in het algemeen is. Ik zal dus van die „bepaling niet afgaan, en er mij tegen verzetten, bijaldien een „amendement tot wijziging wierd voorgesteld." Na de opmerking van den Heer Taets van Amerongen dat hij geen bezwaren had tegen het gedeeltelijk aanvullen der vacatures door bevordering bij keuze, doch wel tegen de wijze, waarop die bevordering zal plaats hebben volgens artikel 5, antwoordde de Minister nog: „De wijze waarop de bevordering bij keuze bij het „wetsontwerp wordt voorgesteld, is, dunkt mij, alleszins doelmatig. „Wil men overal commissiën of raden invoeren, dan moet ik vragen „wat wordt er van het gezag van den Chef, van den Minister? „Zoodra de officier niets meer te wachten heeft van zijnen Chef of „van de Regeering, dan moet natuurlijkerwijze het leger daaronder (1) De cursiveering is van ons.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 121