118 noemde voordeel aangaat, wordt opgemerkt dat de mogelijkheid om buitengewoon te bevorderen dan bepaaldelijk waarde verkrijgt, wan- neer door omstandigheden de gewone promotiegang traag is en daar door gunstig ontwikkelde krachten verloren gaan, die zeer ten voor deel van den Lande hadden kunnen en moeten zijn aangewend. Eenige voorbeelden mogen dit duidelijk maken. Een goede en krachtige aanvoering tegen den vijand vordert be velhebbers, die niet te oud van jaren zijn en wier geestkracht niet door het te langdurig verrichten van allerlei geestdoodende dien sten is gedoofd. Toen niet zoovele jaren geleden 15 jaren in den luitenantsrang werden doorgebracht bij het Wapen, dat de groote meerderheid der hoogere troepenleiders levert, zou men toen niet wijs en in 'a lands belang gehandeld hebben, door te zorgen dat men, buitengewoon bevorderende, in de hoogere rangen mannen kreeg, die niet in hun luitenants-diensttijd waren vergrijsd? Wanneer men officieren heeft, die met succes de lessen aan de krijgschool hebben gevolgd en waarin goede stafofficieren en hoogere troepenleiders schuilen doch deze officieren door een zeer tragen promotiegang gedwongen worden om hunne beste levenskrachten te verbruiken in betrekkingen, die de vruchten van hunne speciale opleiding niet tot hun recht doen komen, is het dan niet verstandig om het correctief, dat in eene buitengewone bevordering ligt, toe te passe a Indien onder de luitenants er gevonden worden, die intendance studiën maakten en daarvan blijken gaven, is het dan in het belang van den dienst te achten, dat men deze luitenants in ondergeschikte administratieve betrekkingen laat oud worden en middelerwijl inten danten benoemt, die geen andere kennis dan die van een gewonen administratie-officier in toepassing kunnen brengen? Als bij eenig Wapen of bij eenigen Dienst de promotie in het algemeen zoo traag gaat, dat men op die wijze hoofdofficieren ver- krijgtj die te oud zijn voor hunnen rang en de hoogste plaatsen bezet worden door mannen, wier lichaamskrachten aan het afnemen en wier geestesgaven aan het insluimeren zijn iets wat in een leger, waarin men geen leeftijdsgrenzen kent niet alleen in jheorie moge lijk is vordert dan niet het belang van den dienst dat men door

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 130