126
heid van nu af aan steeds onder dekking van slechts één compagnie
plaats vond.
In den middag van den 7den deelde PaDglima Prang Saneh de
nieuw aangestelde krani van Keumangan den bevelhebber mede,
dat in het etablissement van Teungkoe Gadeh wapens, munitie, geld
en sieraden van T. Béntara Gloempang Pajong verborgen waren.
Een onmiddellijk ingestelde huiszoeking had tot resultaat dat een
twintigtal geweren, veel munitie, 1800 dollars aan geld en on
geveer de dubbele waarde aan gouden sieraden buitgemaakt wer
den. Alles werd geïnventariseerd en daarna onder geleide naar
Segli opgezonden.
Den 8sten September keerde de opperbevelhebber met een peloton
cavalerie, het korps marechaussees en het gros der gevangenen naar
Segli terug, zonder dat onderweg ook maar één schot gelost werd.
De 2de bevelhebber bleef met de overige troepen in Teupin Itaja,
ten einde den colonneweg te voltooien en de terreinopname voort
te zetten.
Daar de weg intusschen reeds tot Riwat gevorderd was en er,
door den grooten afstand waarop die kampong van het bivak ver
wijderd lag, veel tijd met noodeloos heen en weder marcheeren ver
loren ging, werd op den 9den September het bivak Teupin Raja op
gebroken en naar het Noordelijk gedeelte van Gloempang Pajong
overgebracht.
Na dien tijd viel bij deze colonne niets bijzonders meer voor; de
bevolking onthield zich van alle vijandelijkheden en de terreinop
name werd onder dekking van een compagnie infie. ongestoord voort
gezet.
Toen dan ook den 17den September de weg zoover gereed was, dat
hij aansloot aan het gedeelte Segli-Panté, dat door Atjehers gemaakt
werd, keerde de colonne Willems naar Segli terug.
Ook te Segli en op de posten was in dezen tijd weinig voorgevallen.
3 September werd Kota Mantróë Garot door ons verlaten en aan
T. Sama Indra overgegeven, die het met zijn volk bezette.