131 NOTA, naar aanleiding van de voorgevallen gebeurtenissen in de Pedir- streek gedurende het tijdsverloop van 2 Augustus tot en met 31 Augustus 1898. Hoofden en bevolkingWaren het tot dusver slechts mindere hoof den, die zich bij het bestuur hadden aangemeld, hoofden, die wegens de ondergeschikte positie, welke zij in de inlandsche maatschappij in nemen, niet anders dan geringen invloed konden uitoefenen op de vestiging eener meer geregelde orde van zaken, van overwegend belang was in dit opzicht de onderwerping der Oelèëbalangs van de YIII Moekims Sama Indra en Y Moekims Tjoembo, die respectie velijk op den llden en op den 13den Augustus jl. hun opwachting maakten bij den ci vielen en militairen Gouverneur te Segli. Hoewel T. Béntara Sama Indra feitelijk alleen gezag uitoefent in de Moekims Tjaleuë, Soewië en in een deel van de Moekim Gapoej, het geen zeker voornamelijk te wijten is aan zijn eigen vrij onbeduidende persoonlijkheid, die niet bij machte was, om te voorkomen, dat tijdens de bitinenlandsche onlusten, welke gedurende tal van jaren zijn ge bied in beroering hebben gebracht, zoowel familieleden als hoofden zich ten koste van zijn gezag een meer of minder onafhankelijke positie hebben weten te verschaffen, moet hij ontegenzeggelijk be schouwd worden als een der meest op den voorgrond tredende Oelèëbalangs van de zoogenaamde federatie YI, waarvan de hoofden thans alien aan ons gezag zijn onderworpen. Onder zijn familieleden, die hier meer dan elders in hun omgeving een overheerschende plaats tegenover de Moekim-hoofden, de Imeums, innemen, verdienen in de eerste plaats T. Djeurat Manjang en T. Amat Glé Tjoet vermelding als hem vijandig gezind, terwijl de hoofden van de Moekims Lho Kadjoe en Garot, met name T. Hadji Brahim en T. Meuntroë Garot die Moekims zelfstandig besturen, doch sedert ons optreden in de Pedir-streek uit hun gebied zijn gevlucht. Na zijn terugkeer uit Segli slaagde T. Béntara Sama Indra er in, om zich met een aantal familieleden en hoofden, waaronder T. Amat Toengkob, T. Baro Item, T Boesoe Poetéh, T. Gadé en T. Nja Dl. I, 1899. 9.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 143