136 Berichten omtrent hoofden van de partij van verzet en vijandelijke henden. Gelijk reeds in dezerzijdsche nota van 2 Augustus jl. werd vermeld, had, volgens ingekomen berichten, de vijandelijke partij zich op den Glé Siblah en in de omstreken van Tiró en Tjot Moe rong genesteld, ten einde ons van uit die stelling te kunnen bestoken. Bij de bezetting van genoemden heuvel en de vestiging van ons bivak te Lho Igeuëh op den 3den Augustus, bleek, dat inderdaad de vijand een zeer sterke positie had ingenomen en dat er een reeks van versterkingen was aangelegd, zooals nader onderzoek aau het licht bracht, door T. Hin-Tiro, T. Asan van Dèëjah en T. di Rabó. De vijand hield echter geen stand en nam in groote haast de vlucht, hetgeen hij trouwens gedurende den tijd, waarover dit verslag loopt, steeds heeft gedaan, wanneer hij met onze troepen in aan raking kwam. De vijandelijkheden hebben zich dan ook bepaald tot beschietingen door enkele schutters op groote afstanden, niet tegenstaande het over het algemeen slechts kleine troepenafdeelingen waren, die zich in het terrein hebben bewogen. Alleen bij den ingang van de kloof, waardoor de Kroeëng Biniët zich een weg baant naar de vlakte van Beungga, scheen de vijand op duchtigen tegenweer bedacht. Bij de tochten naar Tamsé op 16 en 24 Augustus jl. bleek die kloof zwaar versterkt, doch bij laatstbedoelde excursie werd ook hier het zonder twijfel bij den vijand bestaande plan, om aan de langs dien weg oprukkende troepen hevigen tegenstard te bieden, verijdeld, doordat de colonne den zoo uiterst moeiljjk begaan baren weg over de Westelijk gelegen heuvels nam, daarna afdaalde naar de Kroeëng Dóë-döë en langs de bedding dier rivier en van de Kroeëng Tamsé, de vallei van Tamsé bereikte, waardoor de vijand gedwongen werd zijn stellingen te verlaten, zonder dat ons dit op noemenswaardige verliezen kwam te staan. Yan de bewegingen van den vijand werd het Bestuur zoowel door berichten van hoofden als door spionnen geregeld op de hoogte gehouden. Zoo werd door hoofden tijdig kennis gegeven van de komst in laatstgenoemd landschap van Oemar, die in den nacht van 4 op 5 Augustus uit Keumangan over Blang Bandja, Blang Seumang, I

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 148