138 T. Panglima Pölém bleef rondzwerven in de YII Moekims, hoofd zakelijk verblijf houdende te Panté Tjeureumén nabij Padanggahan. Als reden hiervoor werd opgegeven zijn verstoordheid op den Preten dent-Sultan, omdat deze Oemar tot hoofd van den heiligen oorlog had aangesteld. Hoe dit zij, T. Panglima Pölém heeft zich steeds van Oemar afgescheiden gehouden. Een poging, in den nacht van 14 op 15 Augustus beproefd om hem te verrassen, mislukte. Wel werden de door hem te Patoh Kréb opgerichte versterkingen genomen, doch T. Panglima Pölém alsmede zijn zwager T, Radja Keumala, een zoon van wijlen Toeankoe Hasjém, die zich bij hem bevond, wisten te ontkomen. De Imeum van Beuiabo, die door hem aangehouden werd, omdat hij had geweigerd zijn volk aan de versterkingen te laten werken, maakte van de bij die gelegenheid ontstane verwarring gebruik, om te ontvluchten. In het Westelijk gedeelte van de Pedir-streek liet af en toe Toeankoe Moehamat nog van zich hooren. Zoo werden de beschieting eener colonne op 2 Augustus, van den Glé Djroeët en eenige vijande lijkheden tegen onzen post op Grong-Grong, aan hem en aan zekeren Panglima Prang Ali, die zich bij hem aangesloten had, toegeschreven. Hij zelf was nu eens te Loeëng Gadjah, Moekim Laweuëng en dan weder te Koeala Bateë, waar hij een bezoek ontving van T. Bén Peukan en S. Djoehan Lampasé, om hem over te halen zich bij Oemar aan te sluiten. Hij verontschuldigde zich wegens ziekte hieraan niet te kunnen voldoen, doch schijnt daarop toch den 18den Augustus naar Rambong te zijn gegaan, om T. Bén Peukan te ont moeten, die echter intusschen naar Meureudoe was vertrokken, zoo dat hij onverrichterzake naar Laweuëng is teruggekeerd. In vereeniging met T. Tjoet Toengkob en Panglima Mat Hasan, en gesteund door Petoewa Bin (een jongeren broer van Keijih Lehman), Panglima Item van Laweuëng en de bevolking van Tjaeré, houdt hij daar de gemoederen in onrust en tracht hij hasil van de tot uitvoer gereed liggende peper te heffen, waarop aan de hoofden van Laweuëng is te kennen gegeven, dat indien aan Toeankoe Moehamat hasil werd betaald, het dubbele bedrag daarvan bij uitvoer als boete te Segli zou worden geïnd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 150