145 T. Oemar Rambong (Deef en erfgenaam van Pótjoet di Rambong) T. Béntara Pineung, diens broeder T. Radja Meungkoeta, T. Pang lima Mengoë, diens zoon T. Moeda Dalam, T. Idris (zoon'van wijlen T. Béntara Pineung Maharadja), T. Imeum Soeléman van Jaman, T. di Blang (kali van de IX moekims Keumangan), T Teupin Raja en verscheidene familieleden van T. Béntara Keumangan werd bij gewoond, werd echter te kennen gegeven, dat eerst dan de zoo vurig bepleite invrijheidstelling van Pótjoet di Rambong ter sprake zou kunnen komen en de voorwaarden, waarop deze zou kunnen geschieden zouden worden medegedeeld, wanneer, wegens het voort durend ondervinden van vijandelijkheden in de IX moekims Keuma ngan en het bij herhaling herbergen van aan ons gezag vijandige hoofden en benden, een boete zou zijn betaald ten bedrage van 25.000, gelijkstaande met het bedrag, dat in 1874 aan het toen malig hoofd der federatie VI bij het htjschen van de Xederlandsche vlag in Gigiëng, was geschonken. Den 12d<* September verklaarde T. Béntara Keumangan in tegen woordigheid van de meesten der bovengenoemde hoofden en van T. Béntara Sama Indra, T. Béntara Paleuëh, zoomede T. Bén Oe- djang Rimba (zoon van wijlen T. di Didoh) dat hij niet in staat was de opgelegde boete te voldoen, doch dat hij, Pótjoet di Ram bong en de hoofden van de federatie VI bereid waren een schuld bekentenis tot dat bedrag der boete af te geven. Dit aanbod werd evenwel geweigerd en daarop Pótjoet di Rambong met Tjoet Manja en Tjoet Nja naar Koeta Radja overgebracht. Met betrekking tot Tjoet Manja, werd aan de verzamelde hoofden medegedeeld, dat haar invrijheidsstelling afhankelijk werd gesteld van de onderwerping dan wel inlevering van T. Béntara Peukan. Aan de Oelèëbalangs der kustlandschappeu, daartoe te Segli ont boden, werd medegedeeld dat nu meer normale toestanden in de Pedir-streek zijn ingetreden, hun voortaan weder geregeld zouden worden uitbetaald de hun toekomende en door het Bestuur geïnde inkomsten wegens hasil bij in- en uitvoer van goederen, welke inkomsten tijdens het ageeren onzer troepen waren aangehouden met het doel, om daardoor dwang met betrekking tot de opvolging van gegeven bevelen uit te oefenen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 157