158
Conclusion générale: Zoolang we niet een zeer sterke vloot kun
nen bekostigen is de verdediging onzer koloniën een hopelooze zaak.
Volgens de laatste berichten uit Holland schijnt de fusie
zich daar lang niet in die sympathie te verheugen, die men hier
haar in omgekeerde beteekenis gaarne geeft, zelfs moet de minister
van koloniën er niet veel heil in zien. Zijn die berichten werkelijk
juist, dan zal 't voorloopig wel niet tot eene samensmelting
komen.
Echter brengt het verloop van deze zaak mij tot eene opmerking,
die ik wel als volgt zou willen plaatsenSlechts betrekkelijk weinigen
voelden zich geroepen in het strijdperk te treden tegen die samen
smelting. Nu, dat kan geen kwaad; niet iedereen gaat even gemak
kelijk met de pen om in de eerste plaats, en in de tweede plaats
doet 't er hier minder toe of velen „zich laten drukken", als de
weinigen, die middels de pers hun ideeën verkondigden, maar vast in
hun schoenen kunnen staan. En hiertoe helpt veel, als men weetin
den geest der overigen te schrij ven. Hiervan kunnen de uiet-schrijvers
nu doen blijken door b. v. een briefkaart te schrijven, waarop hunne
instemming staat uitgedrukt. In Holland gebeurt dit meermalen,
maar hier laat men liefst een ander de kastanjes uit het vuur halen,
en onthoudt hen nog den moreelen steun, die niet alleen zetelt in
het bewustzijn volgens plicht en geweten te hebben gehandeld, maar
ook in de wetenschap, dat men de belangen, die men dienen wil,
ook volgens de meening van anderen, wier belangen het evenzeer
zijn. werkelijk dient en niet schaadt.
Het is al eenigen tijd geleden, dat ik in Holland in het strijdperk
moest treden met iemand, die naar mijne meening, een onverdiende
smet trachtte te werpen op het officierskorps van het Nederlandsch-
Indische Leger. De artikelen moest ik, om het geheel persoonlijk ka
rakter, dat zij droegen, met mijn vollen naam teekenen dit is natuurlijk.
Behalve de vele mondelinge bewijzen van instemming, die ik mocht
hooren van collega's ter plaatse, gewerden mij twee briefkaarten
met betuigingen van adhaesie uit andere plaatsen, en de schrijvers
waren beiden: „gepensionneerde officieren"!
En het behoeven niet allen bewijzen van adhaesie te zijn, ook de