190 Op 300 H. van de monding krijgen we reeds bij een dracht van 600 M. een vluchthoogte van 31,9 M. en c. bij gebruik van Lading No. 3, in hetzelfde geval een hoogte van 54,4 M., zoodat we al dadelijk de conclusie kunnen trekken, dat bij het werpen uit het kanon van 7 c. M. K. A. geen bezwaar bestaat tegen het vuren over eigen troepen, mits voldaan is aan den eisch, dat die iroepen minstens 300 M. verwijderd zijn zoowel van het doel als van de vuurmonden. Tot dusverre zijn we bij onze redeneeringen steeds uitgegaan van de onderstelling, dat de afstanden met voldoende zekerheid bekend waren. Is dit niet het geval, dan is het aan het beleid van den vuurleider overgelaten te beoordeelen in hoeverre hij van de ver schillende conclusiën gebruik mag maken. Zoo zal hij b. v, tijdens het inschieten als eisch moeten stellen, dat de eigen troepen veel verder dan 300 M. van het doel verwij derd zijn. Echter zal geen art^-comd4 er bezwaar in behoeven te zien tot grensschieten over te gaan, indien de afstanden tot het doel en tot den eigen troep door hem geschat worden respectievelijk op 2000 M. en op 1000 M. Kesumeerende komen we tot de volgende conclusiën: Het vuren over eigen troepen mag niet toegepast worden, indien die troepen zich op minder dan 300 M. voor het doel of voor de batterij bevinden, behalve wanneer de aard van het terrein een vol maakte zekerheid waarborgt. Wanneer aan dezen eisch voldaan is, mag over vooruitzijn de troe pen worden gevuurd, mits de laagste baan minstens 10 M. over hun ne hoofden heengaat, hetgeen het geval is bij 7 c.M. L.A. vurende met een OH van minstens 1100 M. bij 7 c.M. K, A. (Lading No..l) 750 M. bi] 7 cH, K.A. (Lading No. 2 en No. 3) op alle afstanden, veronderstellende dat de hoofden van de eigen troepen zich niet boven de richtlijn projecteeren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 202