265 dat ik, door mijne tegenwoordige betrekking, practiech het grootste belang heb bij een goed en juist iuzicht in deze materie. Wat is het recht van reclame, zooals dat is neergelegd in Staats blad 1874 no. 28 (gewijzigd bij Staatsblad 1881 no. 49)? Dat is, blijkens art. 1 van dat Staatsblad, dè,t den disciplinair gestraf ten militair (om ons ter wille van de duidelijkheid alleen tot deze categorie te bepalen) bij de wet toegekend recht, hetwelk hem de bevoegdheid geeft, om, indien hij zich over de hem opgelegde straf bezwaard acht, daarover mondeling of schriftelijk zijue klachten in te brengen bij den chef, die onmiddellijk gesteld is boven dengenen, die de straf heeft bevolen, en om, zoo hij door dezen wordt afgewezen, zelfs te verzoeken, dat de zaak door den krijgsraad worde onderzocht* Dit recht is derhalve tweeledig: de wet kent den bezwaarde bet recht toe, om tot herstel van vermeend onrecht, a. zich te wenden tot den chef van zijn strafoplegger; en indien hij bij dezen geen baat vindt b. te verzoeken, dat de krijgsraad, d.i. zijn eigen rechter in zijne zaak beslisse. Indien nu een gestrafte, die zich over de hem opgelegde straf be zwaard gevoelt, van dit zijn recht wil gebruik maken, kan hij dit eerst doen, nadat hij de geheele straf heeft ondergaan. Practisch voordeel kan hij dus met het indienen van zijn klacht nooit be halen, met name niet, dat hij daardoor ooit zal verkrijgen, dat hij de hem opgelegde straf geheel of ten deele niet zal behoeven te ondergaan. Het is hem in dat geval dus alleen te doen, om de vlek, die in zijne oogen buiten eigen schuld, in zijn strafregister is gekomen, uit te wisschen of te verkleinen, en het naar zijne mee ning hem aangedaan onrecht te herstellen. De krijgstucht stelt zich strenge regelen, en dat moet zij doen, wil zij in het leger gehandhaafd blijven. Waar de meerdere staat te genover den mindere, zal in het belang van die krijgstucht, k priori de meerdere geloofd worden en de mindere zijne beweringen moeten kunnen waar maken (art. 211 C. W.). Waar de meerdere den mindere beveelt, zal, in het belang eener goede discipline, de mindere in elk geval moeten beginnen dat be-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 279