266
vel op te volgen, en eerst daarna zijne bezwaren daartegen kunnen
inbrengen (art. 80 C. W.)
In het belang nu van diezelfde krjjgstucht alweer, zal ook de
mindere, die door den meerdere is gestraft, moeten beginnen die
straf geheel te ondergaan, alvorens daartegen te kunnen reclameeren.
Maar toch kan geen krijgstucht zoo streng zijn, of ook den mindere
moet de weg open staan, recht te kunnen zoeken en vinden, wanneer
hij vermeent, dat hem onrecht is aangedaan. Dit te weten verheft hem
in eigen oog, maakt, dat hij, hoezeer ook ondergeschikt, mensch blijft,
wien, evenals den minsten koelie, recht zal wedervaren door een onpar
tijdig rechter, wien hij onbevangen, en vol vertrouwen zijne bezwaren
kan bloot leggen.
De gestrafte, die zich bezwaard gevoelt, dient nu binnen 3X24
uur, nadat hij zijne straf geheel zal hebben ondergaan, mondeling
of schriftelijk zijne reclame in bij den chef van zijnen straf-
oplegger.
Deze stelt den klager geheel of ten deele in het gelijk, of wjjst
hem af; tertium non datur.
Wijst hij hem af, dan kan hij hem bovendien ook nog straffen,
en wel, indien die klacht in zjjne oogen dermate ongegrond en
lichtvaardig is, dat het indienen daarvan als eene daad van verre
gaande oneerbiedigheid moet worden beschouwd, en mitsdien, als
niet bestaanbaar met eene goede discipline moet worden gestraft.
Ook dit weet de klager: hij, die met zjjne klacht niet anders
dan denkbeeldig herstel van vermeend onrecht kan bereiken, weet
dat hij opnieuw gestraft zal worden, indien hij blijkt lichtvaardig te
hebben gereclameerd. Is het dan wonder, dat van dit recht, zóó
aan banden gelegd, slechts zelden door den militair gebruik ge
maakt wordt? Mogen wij dan niet met grond aannemen, dat,
indien hij zich van zijn recht bedient, hij in eigen oog daarvoor
alle reden heeft. Indien nu de gestrafte, met dit alles voor oogen,
het ivaagt te reclameeren want ik noem het een waagstuk en
door den chef van zijn strafoplegger is afgewezen, zal hij, die te
goeder trouw recht zoekt, zich natuurlijk niet bij deze beslissing
neerleggen, maar, van het recht in zijn geheel gebruik makende,
hoogerop gaan en den krijgsraad aanvragen.