343 eischen voldoen moet als een goed krankzinnigengesticht n.l. dat het regime zoo humaan mogelijk moet zijn; 2» dat alle geneesbaren genezen moeten worden en 3° dat de onverbeterlijken zeker onschadelijk gemaakt moeten worden. Aan den eersten eisch, zegt de heer Anschütz voldoet ons strafstelsel geheel, aan den tweeden ten deele, aan den derden zeer weinig. Schrijver wenscht de onverbeterlijke recidivisten te verwijderen en acht het eveneens noodig de gestraften, die als bijkomende straf van den mil. dienst vervallen verklaard zijn, uit de mil. gevangenis naar een civiele gevangenis over te brengen. Gevangenissen behooren, volgens hem, moreele hospitalen te zijn en hij wijst daarbij op de goede gevolgen, die dit stelsel, blijkens de jaren lange ervaring in de Elmira-gevangenis te New-York en in de Is ï- kiwa- gevangenis te Tokyo, oplevert. In dit strafstelsel behoort ook de door schrijver zeer aangeprezen voorwaardelijke veroordeeling (voor niet recidivisten) en het voorwaardelijk op proef weder in vrijheid stellen. Hoogst interessant zijn ook de mededeelingen, die wij aantreffen om trent den invloed van alcoholgebruik en misbruik. Zoo o. a. de cijfers omtrent het Britsch-Indische leger opgegeven, waar wij bijv. in 1894/95 onder de abstinenten 4,54 °/00 door de krijgsraden berechten aantreffen, teo-en 42,82 «/00 niet-abstinentenzoo werden van 1 Oct.'94 - 31 Maart '95 in de hospitalen verpleegd 6,6 °/0 der abstinenten en 12 °/0 der met- abstinenten. De beer Anschütz wil onder de straffen voor herhaalde dronkenschap en voor daarin gepleegde militaire overtredingen een onthoudmgskuur van minimum 6 maanden ingevoerd zien. Tegen zijn redeneering „Niet te verdedigen is het, iemand te straffen, terwijl hij zijn overtredingen "steeds onder den invloed van spiritualia pleegde en mets te doen direct tegen het euvel zelf, het misbruik maken van spiritualia", valt voorzeker weinig aan te voeren. Is ons oordeel dus alleszins gunstig over den inhoud van het voor ons lio-o-ende werkje, en kunnen wij de kennismaking er mede met genoeg aanbevelen, het moet ons van het hart dat aan den vorm weinig zorg is besteed. Het boekje leest moeilijk, het kost den lezer dikwijls inspan ning den schrijver in zijn sprongen te volgen, het logisch verband der elkander opvolgende mededeelingen, feiten en beschouwingen is somtijds yerre van duidelijk, in één woord, het geheel maakt den indruk van ver wardheid. Als wij wel ingelicht zijn, hebben wij hier echter met een eersteling te doen en wij zijn overtuigd, dat de heer Anschütz deze op merkingen ter harte zal nemen en dat het volgende gedeelte (op inlan ders betrekking hebbende) zijner belangrijke studie ook m den vorm met te kort zal schieten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 357