407
heette, dat hij Hudi aan de Atbara bezet bad brak de Sirdar
den 20en Maart uit het kamp te Kenur op en marcheerde hij door
de woestijn naar het op 12 mijlen afstand gelegen Hudi. s Namid
dags kwam men ter bestemde plaatse, vereenigde zich met de 3e bri
gade „Lewis," die de voorhoede had uitgemaakt, doch trof geen
vijand aan. Den volgenden ochtend werd voortgerukt naar Ras-el-
Hudi, 6 mijlen boren Hudi, waar men eindelijk met den vijand voe
ling kreeg. De Soedaneesche cavalerie, beter geschikt om te chargeeren
dan om te verkennen, werd dien dag, terwijl zij rustte, plotseling
door die der Derwischen overvallen en moest met een verlies van 15
man, waaronder 8 dooden, wjjken.
In den ochtend van den 22en rukte eene sterke cavaleriemacht
met Maxims uit om den vijand te verkennen. Het 13e Soedanee
sche bataljon volgde in reserve, terwijl men zich in het kamp gereed
hield voor 't gevecht. Weinige uren na het uitrukken der op verken
ning uitgezonden troepen, hoorde men in het kamp hevig vuren.
Onverwijld werd opgerukt in de richting van het vuurde hoofdmacht
kwam dien dag echter niet in gevecht. Er had slechts eene ontmoe
ting plaats gehad van de Engelsch-Egyptische cavalerie met die van
den vijand. De laatste, die zich onstuimig op de eerste geworpen
had, was door het 13e bataljon onder vuur genomen en had daarna
keert gemaakt.
Eiken dag rukte de cavalerie ter verkenning uit, gevolgd door
een paar Egyptische of Soedaneesche bataljons met Maxims, eiken
dag ook ontwaarde men de vijandelijke cavalerie, maar omtrent de
juiste plaats des vijands werd men niet wijzer.
Den 27en werd eene verkenning gemaakt langs den linkeroever van
de Atbara tot Menawivan den vijand was geen spoor te ontdekken.
De rechteroever was verkend tot Khor Abadar; de herhaalde ont
moetingen aldaar met Derwische cavalerie maakten het waarschijnlijk,
dat de vijandelijke hoofdmacht zich meer stroomopwaarts ophield.
De generaal Hunter, die op het einde van '97 den rechteroever tot
Adarama verkend had, maakte de veronderstelling, dat de vijand zich
in de nabijheid van El Hilgi zou verschanst hebben, omdat het terrein
zich daar uitmuntend daartoe leende. Langs den rechteroever toch
strekte zich bij Hilgi een ondoordringbaar bosch uit over een afstand
Dl. I, 1899. 27