413
(waaronder emir Wad-Bishara, in '96 gouverneur van Dongoia), danig
was geschokt.
Osman Digna had den afloop van den strijd niet afgewacht, maar
was tijdig op de vlucht geslagen, vergezeld van de Baggaracavalerie.
Door den vijand in zijn kamp op te zoeken had de Sirdar zich
van de volgende voordeelen verzekerd. In de eerste plaats was een
ontsnappen van vluchtelingen langs de Nijl nu niet mogelijk, verder
restte den gewonden niets anders dan de keuze tusschen overgeven
of omkomen in de woestijn, en eindelijk, had hij de zekerheid, dat
zij, die naar het Z. O. uitweken, in handen vielen van de reeds
vroeger vermelde bevriende stammen nabij Adarama, Gos Kejeb
en El Fasher Dit alles maakte bovendien eene vervolging geheel
overbodig, zoodat de Sirdar den 9en last gaf naar het oude kamp te
Abadar terug te marcheeren. Dit kamp werd reeds den volgenden
dag verlaten, de 4e brigade trok naar hare voormalige plaats te
Darmali, de 2e naar Assilem, de 3e naar fort Atbara en de le naar
Berber.
Den 1 len 's avonds was de Sirdar te Berber teruggekeerd. In zijn
gevolg liep fier de gevangen genomen Mahmud. Het volk was over
tuigd, de gevreesde Hahmud liep daar in ketenen geslagende Sirdar
werd geestdriftig toegejuicht.
Volgens mededeelingen van Mahmud was de zariba den 8en bezet
door 12000 man infanterie en 4000 ruiters, terwijl de bewapening
bestond uit 10 stukken geschut. In verband met later van andere
zijden ingekomen inlichtingen mag aan Mahmuds opgave geloof wor
den geslagen.
Als ooit eene rivier met recht de levensader genoemd wordt van
de streek waardoor zij stroomt, dan is 't de Nijlde Nijl regelt het
volksbestaan ovenals zij het volk, dat aan hare oevers woont, gevormd
heeft. Stroomen hare wateren traag (in den zomer) dan is dit merk-
baar, zoowel aan hare monding als in hooger gelegen streken.
Ook de Sirdar moest met de Nijl rekening houden. Zoolang de
waterstand laag was, viel aan een oprukken naar het Zuiden niet
denken. Toch dwong dit hem niet tot werkeloosheid. Integendeel.