479
Wij achten dit mogelijk door intrekking van de toelagen, die door
sommige officieren onder den naam fourage-indemniteit genoten worden.
Men beweert, dat voor sommige categorieën der officieren die indem
niteiten volgens de geschiedenis eigenlijk als traktementsverhooging
bedoeld zijn. Wij beschikken niet over de gegevens om dit na te
gaan en evenmin over de cijfers, die noodig zijn om ons schema gede
tailleerd uit te werken.
Het staat echter vast, dat niet voor alle categorieën van officieren
die fourage-indemniteiien noodig zijn. En van deze kunnen ze wor
den afgenomen.
Wij zouden wenschen dat geen fourage-indemniteit wordt verleend
aan officieren, die geen dienstpaard houden en tot geen hooger bedrag
dan daarvoor noodig is; acht men dan in verband met het afnemen
dier indemniteiten, verhooging van sommige traktementen noodig, dan
doe men dit, niet vermomd doch ronduit; ook daarvoor houden wij
nog wel iets over.
Verder meenen wij, dat de indemniteit voor één paard niet op f 20
zooals nu, maar op f 25 moet worden gesteld, terwijl voor 2 paar
den ons f 40 's maands voldoende en noodig voorkomt.
Als uitgangspunten voor onderstaande berekeningen zijn aange
nomen de cijfers ontleend aan de Indische begrooting van 1900 en
de normale formatie van het Indische leger op 1 Januari jl. (dus
zonder de tijdelijke uitbreiding met recruten- en reserve- bataljons
enz.) waarbij echter wel rekening is gehouden met het korps
marechaussée, omdat dit korps vooreerst wel zal worden gehand
haafd. De berekeningen maken daarenboven volstrekt geen aan
spraak op groote nauwkeurigheid, wat voor het doel van dit opstel
dan ook van geen waarde zou zijn.
Volgens de genoemde Indische begrooting wordt voor 1900 aan
fourage-indemniteit uitgetrokken een bedrag van f 274240.
Gaat men verder na, dat volgens de normale formatie in verband
met het staatje voorkomende in de Algemeene Order No. 45 van
1888 verplicht dan wel gerechtigd zijn tot het houden van dienstrij-
paarden
2 hoofd- en 29 sulbalterne officieren der cavalerie en 410 officie-