508
K.G. uit nitrocellulose samengesteld bladkruit gelijkgesteld wordt
met 1,5 K.G. zwart kruit.
Sarran en Vieille geven als samenstelling van het in de Staatsfa
briek Moulin Blanc vervaardigde schietkatoen op:
Koolstof 24 °/0.
Waterstof 2,4 °/0.
Zuurstof 55,6 °/0.
Stikstof 12,7 °/0.
Water. 26 °/0.
Mineraal overblijfsel 2,4 °/o, (krijt of soda).
Door berekening kwamen zij voor de warmtehoeveelheid bij
ontploffing van 1 K.G. schietkatoen tot 1074 en 1076 caloriën.
De meting geschiedde door middel van een 305 c.M3. inhoudende
koperen ketel van een calorimeter met 7 gr. schietkatoen, ontstoken
langs electrischen weg en die gedompeld was in water van 180 C.,
welk water diende om uit de verhooging van temperatuur, de vrij
komende warmte te bepalen.
De eerste proeven gaven tot resultaat 1043 cal., latere 1070,7 cal.
Dit laatste getal stemt meer overeen met de zuiver theoretische
berekening. Men neemt voor de warmtehoeveelheid, vrijkomende
bij de ontploffing van een K.G. schietkatoen, dan ook 1070 cal.
tegen 750 cal. bij zwart kruit.
Vermenigvuldigt men beide getallen met 424,4, dan verkrijgt men
theoretisch het aantal kilogrammeters der levende kracht, die een
K.G. van ieder dier stoffen in een vuurwapen aan het projectiel
mededeelt; men veronderstelt hierbij dat de geheele hoeveelheid
warmte gebruikt wordt; iets wat in de praktijk niet waar is.
Een deel van de kracht van het kruit wordt, door vormverande
ringen van het materiaal van het wapen, verbruikt, doch dit is niet
de hoofdoorzaak van het verlies. Bij het schieten gaat namelijk
een groote hoeveelheid warmte direct verloren door verhitting van
den loop; een onderwerp, dat door Graaf Paolo di San Roberto
uitvoerig wordt behandeld in zijne „Principes de Thermodynamique."
Uit de gevondene verliescijfers blijkt tevens, dat voor de grootte
van het verlies, onder overigens gelijke omstandigheden, de verbran-
dingstemperatuur veel minder gewicht in de schaal legt dan de