509
tijd, gedurende welke de gassen op den loop verhittend werken
Hierdoor is het ook te verklaren, dat, wanneer een projectiel na
bij de monding geplaatst wordt, de loop bij het afvuren veel heeter
wordt dan in normale gevallen en dit niettegenstaande de minder
volkomen verbranding.
Schiet men uit een geweer of kanon met schïetkatoenkruit zonder
kogel, dan krijgt men een verbranding, die niet met een ontploffing
is te vergelijken; zoodat, wil men schietkatoenkruit op manoeuvres,
of voor saluutschoten gebruiken men eenig weerstand biedend
voorwerp, dat dicht bij de monding versplintert, voor de lading
plaatsen moet.
Niettegenstaande hierdoor dus de gasdruk niet zoo hoog is en
geen volkomene verbranding bij deze kleinere ladingen plaats heeft,
zoo weet toch ieder schutter dat zijn wapen na een zeker aantal schoten
veel heeter aanvoelt dan na een zelfde aantal scherpe schoten.
Treft men bij het schieten met scherp eene vergelijking tusschen
nitrocellulose- en zwart kruit, dan blijkt dat dit eerste een veel gerin
gere verhitting tengevolge heeftzoo bleek o. a. bij vergelijkende
proeven met het Deensche geweer M./89, dat oorspronkelijk bestemd
was voor zwart kruit en daarna rookzwakke patronen ontving, dat
bij snelvuur van 12 schoten per minuut de temperatuur bij meting
na iedere 20 schoten als volgt was:
dus een verschil van 2227° C.
Een groot warmteverlies bij het schieten ontstaat doordat het
praktisch ondoenlijk is, den loop zoo lang te maken, dat op het oogen-
blik, waarop de kogel de ziel verlaat, de gassen der verbrande
lading geen energie meer hebbenzij hebben steeds nog een hooge
temperatuur en spanning, en zelfs zullen zich nog verbindingen vormen
buiten den loop, waarbij warmte vrij komt, die dus ongebruikt blijft.
Alleen door snelverbrandende stoffen kan men algeheele benut
ting der energie nabij streven. Uit proeven bleek dan ook, dat in
AANTAL GRADEN C.
BIJ
Patroonlading.
20
40
60
80
100 en
120 schoten
Rookzwak Kruit.
102°
160°
O
v-H
O
Dl
226°
240°
245°
Zwart
129°
CD
O
O
228°
252°
264°
267°