517
nenste en ons herinnert aan het jaar 1870, toen men veel proefne
mingen deed met het zoogenaamde progressieve kruit, bestaande uit
een kern van schietkatoen, die door agglomeratie omgeven werd met
een laagje zwartkruitpoeder. Yan groot gewicht voor de praktjjk
zjjn die vindingen nimmer geweest.
In het begin der II6 periode van het nitrocellulose kruit, treffen
wij het „Schultze-kruit" aan, genaamd naar den Pruisisohen Artillerie
kapitein Eduard Schultze; dit wordt alleen voor jachtpatronen
zelfs heden nog gebezigd. Yeel heeft genoemde kapitein echter over
dit kruit geschreven en gedurende twintig jaren heeft hij steeds
gewerkt om zijne vinding te verbeteren; zelfs nog in 1886 nam
hij een patent voor een verbetering van zijn nitrocellulose-salpe-
ter kruit.
Hierop verder in te gaan ligt buiten mijne bedoeling, daar met de
behandeling der laatste periode ook tevens de meest belangrijkste
aanbreekt.
Alleen zij nog omtrent deze periode opgemerkt, dat in 1880 het
gelatineeren meer in toepassing kwam en ook werd toegepast
op het Schultze-kruit, doch de toepassing was nog te oppervlakkig
om afdoende te zijn. De middelen ter oplossing gebruikt waren azijn-
aether en aceton of aetheralcoholhet hiermede behandelde nitro
cellulose was gladder en deze gladdere oppervlakte bleek moeielijker
en daardoor langzamer te verbranden.
Reeds in 1869 vonden de gebroeders Hyatt in Newark (N. Amerika),
dat collodionkruit in gesmolten kamfer oplost en een zeer regelmatige
massa vormt, die zeer gemakkelijk ontbrandt maar niet van explosieven
aard is, bij gewone temperatuur er uitziet en zich laat bewerken als ivoor,
hoorn, enz. en in verwarmden toestand zich in allerhande vormen
laat persen. Deze stof genaamd Celluloid heeft later een zeer uit
gebreide toepassing gevonden.
Een innige en gelijkmatige vermenging heeft plaats wanneer men
kamfer oplost in een vloeistof, waarin het nitrocellulose niet op
lost (bijv. alcohol), met deze oplossing het nitrocellulose drenkt en
daarna het oplossingsmiddel doet verdampen. Deze bewerking pasten
bijv. Judson en Borland op hun kruit toe. De uit collodion, katoen
en salpeter gevormde korrels werden met een zwakke oplossing van