61
wordenden oever. Toch duurde het nog een uur voordat de eerste
nederzetting in het gezicht kwam, in den vorm van een obi-veld, in
het midden waarvan een hutje verrees, waaruit wij rook zagen
opstijgen. Blijkbaar werden wij van deze zijde in het geheel niet
verwacht, althans men liet ons ongemerkt naderen en spoedig had
de voorste brigade marechauetée de woning bereikt. Een drietal
gewapenden, die lustig hun potje kookten, trachtte te ontvluchten;
twee hunner met Beaumontgeweren werden neergelegd; de derde,
die een hoorn op den rug had, wist in het gebergte te ontkomen!
Van twee vrouwen, die hier werden opgevat, vernamen wij dat
Tamséh slechts een uunje verder lag en, door ben begeleid, werd
daarop zoo snel mogelijk de tocht in Oostelijke richting voort
gezet.
Al spoedig verwijdde zich het dal en te 2 uur N. M. rukten de
marechaussees de vallei van Tamséh binnen, die aan den Westelijken
ingang ongeveer 300 M., meer Oostelijk 1200 M. breed was,
en waarin tal van kleine kampongs verspreid lagen. Onmiddellijk
bezetten de marechaussées de Zuidelijke heuvels, op welker kale
■iruinen volk gezien werd, en marcheerden twee compagnieën van
het 14de Bat», in gevechtsformatie de vlakte binnen. Geen schot viel,
in de kampongs waren nog enkele vrouwen en zieken achtergebleven,
terwijl een 5-tal kampongbewoners zich weldra kwam melden. Van
dezen vernamen wij, dat T. Oemar en T. Lampoe-Oeë den 24='» de
kloof Beniet hadden bezet, doch denzelfden dag op bericht van onze
omtrekking hunne stellingen verlaten hadden. T. Lampoe-Oeë was
naar de bergen gevlucht met een groot deel der bevolking, T. Oemar,
die voor zijn persoon steeds in Tamséh was gebleven, had al zijn
wapens en goederen bijeengepakt en was daarop met Panglima Karim,
en een 150 tal vrouwen en volgelingen in Westelijke richting ge
vlucht door de Tamséh-rivier naar de Westkust en wel, naar men
zeide, naar zijn vriend T. Mohamad Arsad van Lagen in Masin.
De voetstappen en sporen, dien morgen gezien, waren van hem
geweest, terwijl de door ons overvallen lieden tot zijne achterhoede
hadden behoord. Waren wij hier den voorgaanden avond gekomen,
dan hadden wij hem in de nauwe vallei ontmoet. De Pretendent-
Sultan, die een 8-tal dagen geleden van de Blang Keudah naar Tamtéh