66 met het militaire ideaal: „Voor moed, beleid en trouw", hoe velen ook van de minderen zagen niet voor hunne schitterende feiten onder 't commando van die kranige voorgangers bedreven, hun borst met eereteekens versierd. Was er een bezetting van een benting te overrompelen, een hoofd op te lichten, allemaal handelingen, die naast veel beleid, vooral vorderen, dat men den troep kent en weet wat er in zit, de mare- •chaussées moesten 't doen. En nu? Men heeft er een geleerd wapen van gemaakt. De subal terne officieren worden toch van af het bovenbedoelde besluit gekozen in de eerste plaats 1) uit de officieren van den generalen staf en wat de luitenants betreft, uit alle wapens voor zooverre zij de geschikt heid voor den generalen staf hebben verworven. Zijn er niet genoeg gestudeerde aspiranten bij alle wapens te vinden, dan mag de gewone infanterieofficier en onderluitenant ook mededingen. Mij is het ver band tusschen de krijgsschoolopleidiug en den werkkring van het korps marechaussees allesbehalve duideljjk. Een ernstig bezwaar daarentegen dat tegen de getroffen regeling pleit is, dat de keuze zooveel beperkter wordt en dit is mijne innige over tuiging, dat niet ieder officier ten volle geschikt is voor marechaussée- officier, al heeft hij nog zulke hooge cijfers in den Haag gehaald. Naast hooge physieke eischen is het wenschelijk, dat de bij het korps marechaussees te plaatsen luitenant of kapitein over eenige oorlogs ervaring beschikt. Yroeger werd dan ook zelden iemand bij dat kranige korps geplaatst, die niet reeds eenigen tijd oorlogsdiensten had gepresteerd, en daarbij had uitgeblonken. Dat geeft niet alleen den officier vertrouwen als hij er met zijn afdeeling op uit gaat, maar doet ook de minderen met gerustheid het gevaar te ge- moet gaan. Alleen dan kan het dikwijls met rijke oorlogservaring bedeelde kader en de mindere der marechaussées denken: „De luitenant kent 't klappen van de zweep, hij brengt ons er in, maar zal er ons wel weer uitbrengen ook." En een onbeperkt vertrouwen 1) Dit staat niet in het besluit. Wjj vermoeden dan ook dat officieren tot den Gen. Staf behoorende, dan wel daarvoor de geschiktheid bezittende, die niet van do infanterie afkomstig zjjn, alleen dan voor een plaatsing bij de marech. in aanmerking zullen komen, als zij zich daarvoor om hun persoonlijke eigenschappen bijzonder aanbevelen. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 78