81 die de beteekenis ervan voor de officierskorpsen der legers in Nederland en in Indië ontkent. Meerdere ontwikkeling, betere vorming, ernstiger stndie is van schei ding niet te verwachten. Instede van in de richting te strevengeheele toewijding aan eene beperkte taak, aan een te overzien veld van weten schap, wordt gestuurd op een einddoel, waarbij „Manusjes van alles" gevormd worden. En men steunt daarbij op de redeneering, dat van detacheeringen van officieren wederzijds geen nadeelen ondervonden zijn. Maar dit kan juist gebeuren omdat er een echt Nederlandsch en een echt Indisch korps bestaat, waaraan het karakter niet ontnomen wordt door detacheering van eenige officieren, die zich naar dat karakter voegen. Dit is toch iets geheel anders dan het karakter zelf te veranderen, dan samensmelting. Er zijn marine-officieren overgegaan bij de administratie, bij de infan terie, bij de artillerie; er zijn genie-, artillerie- en infanterie-officieren overgegaan bij de cavalerie; er zijn infanterie-officieren van het Neder- landsche leger gedetacheerd geweest bij de artillerie in Indiëinfanterie- officieren hebben een goed figuur gemaakt bij de genietroepen; een infanterist heeft in Indië, een artillerist in Nederland het wapen der cavalerie gecommandeerddit alles geschiedde in de laatste kwart eeuw, dit alles heeft geen merkbaar, geen blijvend kwaad gedaan, ergo, smelt gerust alle wapens van de beide offieierskorpsen samen, deel er gerust marine-officieren bij in, het zal geen kwaad doen. Si Anoe.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1899 | | pagina 93