EEN CAVALERIEOFFICIER UIT DE EERSTE HELFT
DEZER EEUW.
Van Lennep betoogt in een zijner vele historische romans vergissen
wij ons niet, in „de Pleegzoon" dat wij Nederlanders ongelijk heb
ben ons te beroemen op de krijgsbedrijven gedurende den 80-jarigen
oorlog, onze oorlogen in de 17" en 18° eeuw tegen Lodewijk XIV,
enz., en op grond hiervan, dat het grootste deel onzer legers uit dien
tijd niet uit Nederlanders bestond, doch uit vreemdelingen Zwitsers,
Engelschen, Schotten, Duitschers, Walendie zich voor geld verhuur
den. Het succes onzer wapenen zou dus niet zoo zeer te danken zijn
aan eigen kracht, dan wel aan de gehuurde inspanning van mannen,
die zonder eenige geestdrift voor of begrip van de zaak, waarvoor zij
streden, hun leven voor geld veil hadden. Hij vergeet echter, dat
die huurlingen aangevoerd werden door mannen, die, hoewel misschien
van vreemden oorsprong, in merg en been Nederlander waren, mannen
als Prins Maurits, Frederik Hendrik, Willem III, Ouwerkerk, Rheede-
Ginckel, Coehoorn, Slangenburg, e. a. Het was Willem III, welke die
geduchte Hollandsche infanterie vormde, waarvan Folard, een Fransch
militair schrjjver uit die dagen, gewaagt; de infanterie, waarmee Marl
borough later zijn overwinningen bevocht. En waren het dan geen
Nederlandsche burgers, die Haarlem, Leiden, Aardenburg, Groningen,
enz. verdedigden? En al hadden onze voorouders hun bloed niet over
voor het vormen hunner veldlegers, hun goed werd zonder morren
geofferd, waar het 's lands belang gold, hetgeen bij de dure inrichting
der huurlegers niet weinig beteekende. Bovendien was het bij ons
gevolgde stelsel van legervorming toenmaals overal in gebruik, zelfs
in Frankrijk, den grootsten militairen staat uit die veelbewogen tijden.
Toch mogen wij de groote verdiensten van vele doorluchtige vreem
delingen niet voorbijzien. De krijgsroem onzer legerhoofden uit de
17® eeuw had tal van buitenlanders onder onze vanen gelokt, begeerig